1.2 Vermogen en Energie

1.2 Vermogen en energie
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

1.2 Vermogen en energie

Slide 1 - Slide

Programma van de les
Herhaling paragraaf 1

Start paragraaf 2 (vermogen en energie)

Zelfstandig aan de slag

Slide 2 - Slide

Vragen over 1, 2 en 6 van 1.1 en 
1-4 van 1.2?

  • Je mag zo in de LessonUp komen
  • Als ik je iets anders zie doen: Chromebook dicht :( 

Slide 3 - Slide

Wat is het symbool voor vermogen
A
P
B
U
C
I
D
E

Slide 4 - Quiz

Wat is hoogspanning?
A
De spanning door een stroomdraad die hoog boven de grond hangt
B
De spanning die groter is dan 10 000 Volt
C
De spanning van het stopcontact
D
De spanning tussen twee ruziënde ministers of presidenten

Slide 5 - Quiz

Waarom wordt elektrische stroom vervoerd bij een zo hoog mogelijke spanning?
A
Gewoon omdat het kan
B
Om de stroom zo snel mogelijk bij de huizen te krijgen
C
Dan ontstaat er meer elektrische energie
D
Dan is er minder energie verlies

Slide 6 - Quiz

Bij een elektriciteitscentrale wordt er warmte opgewekt.
Waarvoor wordt die warmte gebruikt?
A
Om stoom te krijgen
B
Om de magneet te laten draaien
C
Om de spoel te laten draaien
D
om koelwater te kunnen gebruiken

Slide 7 - Quiz

Doelen van de les

Slide 8 - Slide

Vermogen
  • Een apparaat met een klein vermogen gebruikt per seconde weinig
    energie. 


  • Maar een apparaat met een GROOT vermogen  gebruikt per seconde veel
    energie. 

Slide 9 - Slide

Vermogen
  • Het vermogen  korten we af met P
  • Eenheid: Watt (W)
  • Vermogen hangt af van: spanning (U)
  • Het vermogen (P) hangt ook af van: De stroomsterkte (I)


  • De formule is: 

Slide 10 - Slide

Vermogen
  • Het vermogen  korten we af met P
  • Eenheid: Watt (W)
  • Vermogen hangt af van: spanning (U)
  • Het vermogen (P) hangt ook af van: De stroomsterkte (I)


  • De formule is: 
P=UI

Slide 11 - Slide

Rekenen met vermogen

Slide 12 - Slide

Energieverbruik
Ik wil het energieverbruik zo laag mogelijk hebben
Hoe kan ik stroom besparen?

Slide 13 - Slide

Energieverbruik
  • Energieverbruik is afhankelijk van het vermogen van het apparaat en hoe lang het apparaat aan staat
  • Hoeveelheid energie uitrekenen:

Slide 14 - Slide

Energieverbruik
  • Energieverbruik is afhankelijk van het vermogen van het apparaat en hoe lang het apparaat aan staat
  • Hoeveelheid energie uitrekenen:

Energie(E)=vermogen(P)tijd(t)

Slide 15 - Slide

Energieverbruik
  • Energie (E) - Joule (J)
  • Vermogen (P) - Watt (W)
  • Tijd (t) - Seconde (s)

Slide 16 - Slide

Voorbeeld
  • Ik hou erg van bakken. Mijn mixer gebruikt 100 V en 3 A aan stroom.
  • Wat is het vermogen van mijn mixer?

  • Daarna ga ik een taart bakken. Ik ga hiervoor 15 minuten mixen
  • Hoeveel energie verbruik ik?

Slide 17 - Slide

Let op
  • 1 joule aan energie is niet zo veel
  • Daarom spreken we vaak over kJ (kiloJoule)

Slide 18 - Slide

Energie
  • Voor het meten van energie gebruiken we vaak KiloWattUur (kWh)
  • Vermogen (P) invullen in KiloWatt (kW) en de tijd (t) in uur (h)
  • Dan krijg je het in Kilowattuur (kWh)

Slide 19 - Slide

Een apparaat is aangesloten op het stopcontact en gebruikt 10A aan stroom. Hoe groot is het vermogen van het apparaat?

Slide 20 - Open question

Een apparaat van 1950 W is aangesloten op het stopcontact. Hoe groot is de stroomsterkte door het apparaat?

Slide 21 - Open question

Tijdens het studeren staat je bureaulampje 1,5 uur aan. Op het lampje staat 25 W. Wat is de verbruikte energie in J?

Slide 22 - Open question

Aan de slag
Lees de tekst 
Maken paragraaf 1.2 opdrachten 3 t/m 9


Slide 23 - Slide