Grammar refresher HV2/3 - Basics: Word order, articles, degrees of comparios

Who does a good thing where when
A grammar refresher on word order, articles, and degrees of comparison
1 / 25
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Who does a good thing where when
A grammar refresher on word order, articles, and degrees of comparison

Slide 1 - Slide

Wat is dit?
In deze LessonUp vind je een overzicht van  wat basisgrammatica waarvan wordt verwacht dat je die beheerst aan het einde van leerjaar 2 in HAVO/VWO. Elk onderdeel laat de constructie en regels zien, en geeft enkele voorbeelden.

Slide 2 - Slide

Word order
woordvolgorde

Slide 3 - Slide

Word order - Rules
  • Engels is een zogeheten SVO-taal: de woorden staan (in een standaard niet-vragende zin) in de volgorde Subject, Verb, Object; Onderwerp, Persoonsvorm, Lijdend/meewerkend voorwerp.
  • In tegenstelling tot het Nederlands, waar het gebruikelijk is om de plaatsbepaling achteraan te zetten, zet je in het Engels altijd de plaatsbepaling meteen na het Object, gevolgd door de tijdsbepaling.
  • Een makkelijk ezelsbruggetje om de zinsvolgorde te onthouden is Who does what where when: Onderwerp, persoonsvorm, lijdend voorwerp / meewerkend voorwerp, plaatsbepaling, tijdsbepaling.

Slide 4 - Slide

Put the following chunks in the correct order:
yesterday / her / I / in town / met / .

Slide 5 - Open question

Put the following chunks in the correct order:
have / on Tuesday / an English test / we

Slide 6 - Open question

Put the following chunks in the correct order:
today / a lot of students / there / at my school / are / .

Slide 7 - Open question

Articles
(lidwoorden)

Slide 8 - Slide

Articles - Rules
  • Net als het Nederlands kent het Engels twee type lidwoorden: Determinate articles (bepaalde lidwoorden) en indeterminate articles (onbepaalde lidwoorden)
  • In het Nederlands hebben we twee bepaalde lidwoorden: de en het. In het Engels hebben we alleen the. Wanneer je in het Engels dus een woord een determinate article moet geven is dat altijd the.

  • In het Nederlands hebben we één onbepaald lidwoord: een. In het Engels hebben we a en an.
  • Welke van de twee je moet gebruiken hangt af van de uitspraak van het woord dat meteen achter het Article staat. Dat kan soms dus het tussenkomende bijvoeglijk naamwoord zijn.
  • Is dit een klinkerklank, dan gebruik je an. In alle andere gevallen gebruik je a.

Slide 9 - Slide

Articles - Examples
  • A dress
  • A pretty dress
  • An apartment
  • A new apartment
  • A can
  • An open can
  • An hour
  • A tall hourglass
Let goed op bij woorden die beginnen met een H of een U: de H valt soms weg in uitspraak (zoals in hour) en de U wordt vaak met een J-klank uitgesproken (zoals in used).
Bij het bepalen van welk Article je gebruikt negeer je spelling volledig: Het gaat 100% om uitspraak

Slide 10 - Slide

Select the correct article:
A
A dog
B
An dog

Slide 11 - Quiz

Select the correct article
A
A new apartment
B
an new apartment

Slide 12 - Quiz

Select the correct article:
A
a old newspaper
B
an old newspaper

Slide 13 - Quiz

Select the correct article:
A
a expired cake
B
an expired cake

Slide 14 - Quiz

Select the correct article
A
a union
B
an union

Slide 15 - Quiz

Select the correct article
A
a onion
B
an onion

Slide 16 - Quiz

Degrees of Comparison
Graden van vergelijking

Slide 17 - Slide

Degrees of Comparison - Rules
  • Net als in het Nederlands kent Engels drie degrees of comparison: 
    Positive, comparative, en superlative, ofwel de standaard trap, vergelijkende trap, en overtreffende trap
  • Bij regelmatige bijvoeglijk naamwoorden (zoals small, long, happy, etc.) gebruik je de achtervoegsels -er  voor comparative en -est  voor superlative:
  • Wanneer een woord eindigt op de klinker-Y, zoals happy, verandert die Y in een I voor comparative en superlative.
  • Adverbs en woorden die 3 lettergrepen of langer zijn gebruiken (meestal) geen achtervoegsels voor de comparative en superlative. In plaats daarvan zet je de woorden more of most ervoor. De meeste van deze woorden hebben 3 of meer lettergrepen (beautiful)
  • Er zijn ook onregelmatige bijv. naamwoorden (bijv. good). Deze hebben hun eigen vormen. 

Slide 18 - Slide

Degrees of Comparison - Examples
Positive
Comparative
Superlative
Small
Smaller
Smallest
Long
Longer
Longest
Happy
Happier
Happiest
Quickly
More quickly
Most quickly
Beautiful
More beautiful
Most beautiful
Good
Better
Best

Slide 19 - Slide

Enter the correct comparative for:
Fit

Slide 20 - Open question

Enter the correct comparative for:
Tardy

Slide 21 - Open question

Enter the correct comparative for:
practical

Slide 22 - Open question

Enter the correct superlative for:
intelligent

Slide 23 - Open question

Enter the correct superlative for:
heavy

Slide 24 - Open question

Enter the correct superlative for:
bad

Slide 25 - Open question