Les 43 (03-03)

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Les 42 

Le programme

Presentie

Faire

- Wat is het?

- Hoe ziet het er uit?

Au travail!

Devoirs

Kijk eens mee naar de zinnen:

Je fais du tennis.

Je fais du football.

Je fais du rugby. 

Wat denk je dat 'fais' zou kunnen betekenen?

Faire

verbe transitif

(latin facere)

Het werkwoord Faire is een onregelmatig werkwoord en betekent doen/maken

Je fais mes devoirs.            Ik maak mijn huiswerk.

Het rijtje ziet er zo uit:

Je fais                     Ik doe/maak

Tu fais                    Jij doet/maakt

Il/Elle/On fait      Hij/zij/men doet/maakt

Nous faisons      Wij doen/maken

Vous faites          Jullie doen/maken, U doet/maakt

Ils/Elles font        Zij doen/maken

Passé composé faire

Als je wilt zeggen dat je iets gedaan hebt, zeg je: 

• J'ai fait
• hebben + voltooid deelwoord.

Dus:
vorm van avoir + fait (gedaan/gemaakt)

Hoe ziet het rijtje van de passé composé er uit?

Even oefenen:

Ik maak/doe

1. tu fais
2. j'ai fait
3. je fais
4. tu as fait

Even oefenen:

Wij hebben gemaakt/gedaan

1. Nous avons fait
2. Vous faites
3. Vous avez fait
4. Nous faisons

Even oefenen:

Zij hebben gemaakt/gedaan.

1. Il fait
2. Ils font
3. Il a fait
4. Ils ont fait

Even oefenen:

U maakt/doet

1. Vous faites
2. On fait
3. On a fait
4. Vous avez fait

Au travail!

Faire ex. 16b, c et d. ex. 17a, b, c, d en e 

Devoirs

Apprendre Faire

Faire ex. 16b, c et d. ex. 17a, b, c, d en e