Grammatica zinsdelen les 5 - gezegdes II

Grammatica zinsdelen
Je leert: 
  • hoe je het werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde kunt herkennen in een zin.
Pak alvast je boek + schrift erbij
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Grammatica zinsdelen
Je leert: 
  • hoe je het werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde kunt herkennen in een zin.
Pak alvast je boek + schrift erbij

Slide 1 - Slide

Opdracht 1.6 bespreken

Slide 2 - Slide

Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde 
Bij zinnen met een doen-kern is het kernwoord een werkwoord.
Papa gaat lekker slapen.
= werkwoordelijk gezegde

Bij zinnen met een zijn-kern is het kernwoord een naamwoord.
De pop was stout.
= naamwoordelijk gezegde
Er staan ook nog andere werkwoorden in het gezegde!



Slide 3 - Slide

Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde 
Er staan ook nog andere werkwoorden in het gezegde!
Papa gaat lekker slapen.
werkwoordelijk gezegde = gaat slapen
'gaat' is een hulpwerkwoord

De pop was stout.
naamwoordelijk gezegde = was stout
'was' is een koppelwerkwoord



Slide 4 - Slide

Mijn broertje zal een heerlijke appeltaart gaan bakken.
A
ww
B
nw

Slide 5 - Quiz

Volgende week gaan we hardlopen in het park.
A
ww
B
nw

Slide 6 - Quiz

De nieuwe leraar muziek schijnt heel aardig te zijn.
A
ww
B
nw

Slide 7 - Quiz

Mijn oom is sinds gisteren arts geworden.
A
ww
B
nw

Slide 8 - Quiz

Hij leert altijd heel goed voor zijn proefwerk.
A
ww
B
nw

Slide 9 - Quiz

Zullen we vandaag gaan fietsen?
A
ww
B
nw

Slide 10 - Quiz

Dit heb je geleerd: 
Je kunt nu de volgende zinsdelen herkennen:
Werkwoordelijk gezegde (doen-kern): alle werkwoorden + "te" / "aan het"
Naamwoordelijk gezegde (zijn-kern): alle werkwoorden + "te" / "aan het" + naamwoordelijk deel (met zelfstandig naamwoord of bijvoeglijk naamwoord als kern).

Slide 11 - Slide

Oefenen (huiswerk)
Schrijf van de zinnen van opd. 4 op blz. 119, het volgende op:
  • ow 
  • of het een doen- of zijn-zin is
  • het werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde
Let op: je maakt de opdracht dus NIET zoals het in het boek staat.

Slide 12 - Slide

Voorbeeld:
1. Waarom werden Klein Duimpje en zijn broers in het bos achtergelaten?
Schrijf op:
ow = Klein Duimpje en zijn broers
doen-zin, dus werkwoordelijk gezegde
wg = werden achtergelaten 

2. Jarenlang is Sneeuwwitje de verzorgster van de zeven dwergen gebleven.
Schrijf op:
ow = Sneeuwwitje
zijn-zin, dus naamwoordelijk gezegde
ng = is [de verzorgster van de zeven dwergen] gebleven

Slide 13 - Slide