Bs 1 Biologie is overal

Wat gaan we doen?

  • Herhaling Basisstof 1: Wat is biologie? maken opdrachten bs1
  • Samen opdrachten 6, 7, 8 en 9 van bs 1
  • daarna filmpje kwallen.
  • Zelfstandig aan de slag met de rest van de opdrachten van bs1. Schrijf de open vragen in je schrift!
1 / 31
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Wat gaan we doen?

  • Herhaling Basisstof 1: Wat is biologie? maken opdrachten bs1
  • Samen opdrachten 6, 7, 8 en 9 van bs 1
  • daarna filmpje kwallen.
  • Zelfstandig aan de slag met de rest van de opdrachten van bs1. Schrijf de open vragen in je schrift!

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Video

This item has no instructions

TH1-BS1 begrippen:
organismen
stofwisseling
soort
levenscyclus
levensloop
molecuul
DNA
organel
cel
weefsel
orgaan
organisme
populatie
ecosysteem
biosfeer
systeem aarde

Slide 3 - Slide

Organismen
Levende wezens zoals planten, dieren, schimmels en bacteriën
Stofwisseling
Alle chemische (scheikundige) reacties in een organisme
Soort
Organismen die zich onderling kunnen voortplanten en daarbij vruchtbare nakomelingen voortbrengen
Levenscyclus
Alle individuen van een soort doorlopen tijdens hun levensloop dezelfde fasen of stadia (ei, rups (larve), pop, volwassen dier)
DNA
Molecuul dat de erfelijke informatie van een organisme bevat
Cel
Een grotere biologische eenheid en een hoger organisatieniveau dan een molecuul; alle organismen bestaan uit een of meer cellen
Organellen
Onderdelen van een cel met een bepaalde functie
Weefsel
Een groep cellen met dezelfde vorm en functie
Orgaan
Deel van een organisme met een specifieke bouw en functie
Orgaanstelsel
Aantal organen dat samen een bepaalde functie uitoefent
Populatie
Groep individuen van dezelfde soort die in een bepaald gebied leeft en zich onderling voortplant
Levensgemeenschap
Alle verschillende populaties die in een gebied samenleven
Ecosysteem
Min of meer begrensd gebied met bepaalde eigenschappen. Zowel de levende als de niet-levende natuur in dat gebied maakt deel uit van het ecosysteem
Systeem aarde
Geheel aan ecosystemen op aarde, ook biosfeer genoemd
Emergente eigenschap
Als er op een hoger organisatieniveau een nieuwe eigenschap ontstaat die er op het lagere organisatieniveau niet is

Vandaag
-Start H1 biologie is overal
-organismen
-de levenscyclus van organismen
-organisatieniveaus
- samen inoefenen
- zelfstandig werken

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Natuurwetenschappen

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Basisstof 1: Wat is biologie
  • Biologie is de leer van het leven (een natuurwetenschap)
  • Bij biologie bestudeer je organismen
  • Organismen kunnen levend of dood zijn

Wanneer is een iets levend?
En wanneer is iets dan dood?
Levenloos?

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Levensverschijnselen
Organismen worden als levend beschouwd als ze levensverschijnselen vertonen.
--> Bewegen, waarnemen, reageren op prikkels, voortplanten, groeien, ontwikkelen, voeden, ademhalen, uitscheiden.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Stofwisseling
Organismen doen aan stofwisseling 
  • Ademhalen, uitscheiden en voeden horen bij stofwisseling
  • Stofwisseling = alle chemische reacties in een organisme
  • Enzymen spelen een belangrijke rol bij stofwisseling. Zij katalyseren (oftewel versnellen) de reacties

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Levensloop en levenscyclus
  • Een individu heeft een levensloop.
  • Deze begint met het leven en eindigt met de dood
  • Een soort heeft een levenscyclus.
  • Deze stopt pas als de soort uitsterft

Wanneer behoren organismen tot dezelfde soort?

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

LEVENSLOOP

Ontstaan
Groei en ontwikkeling
Voortplanting
Dood gaan


(INDIVIDU)

LEVENSCYCLUS

Ontstaan
Groei en ontwikkeling
Voortplanting

Nieuwe generatie ontstaat
etc.
(SOORT)

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Organisatieniveaus
Molecuul (bouwsteen van stoffen)
Cel (bouwsteen van organisme)
Weefsel (cellen met dezelfde vorm en functie)
Orgaan (deel van organisme met specifieke functie)
Orgaanstelsel (organen die samenwerken aan één taak)
Organisme (levend wezen)
Populatie (groep individuen van dezelfde soort)
Levensgemeenschap (verschillende populaties in een bepaald gebied)
Ecosysteem (levensgemeenschap met alle levenloze natuur in een gebied)
Biosfeer (alle ecosystemen op aarde)

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Biologische eenheden
  1. Het leven is op te delen in verschillende niveaus; van cel  tot biosfeer. Het kleinste heeft invloed op het grootste en andersom
  2. Vorm en functie; van molecuul tot systeem aarde alles heeft een specifieke opbouw en functie
  3. Emergente eigenschappen; interactie tussen biologische eenheden van verschillende niveaus die zorgen voor nieuwe eigenschappen. Een beenspier (orgaan) kan niet lopen. Hier heb je je spierstelsel voor nodig (orgaanstelsel). Maar dat is nog niet genoeg. Door de interactie tussen je skelet, zenuwstelsel en spierstelsel kan je lopen.  Lopen is dus een eigenschap op niveau van oganisme.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Voorbeelden van organismen?

Slide 17 - Mind map

This item has no instructions

Welk organisatieniveau van biologie zie je hier?
A
Organisme
B
Cel
C
Weefsel
D
Molecuul

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Welk organisatieniveau van biologie zie je in de afbeelding?
A
Organisme
B
Cel
C
Weefsel
D
Orgaanstelsel

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Zet de onderstaande organisatieniveaus in de juiste volgorde van klein naar groot
biosfeer
ecosysteem
levens-
gemeenschap
populatie
organisme
orgaan
weefsel
molecuul
cel

Slide 20 - Drag question

This item has no instructions

Een dijbeen bestaat uit been, kraakbeen, bloedvaten en zenuwen.
Uit hoeveel weefsels en tot hoeveel organenstelsels behoort een dijbeen?

A
1 weefsel en 1 orgaanstelsel
B
1 weefsel en 4 organenstelsels
C
4 weefsels en 1 orgaanstelsel
D
4 weefsels en 4 orgaanstelsels

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het grootste organisatieniveau in de biologie?
A
populatie
B
organisme
C
biosfeer
D
ecosysteem

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Wanneer is een organisme levend?

Slide 23 - Open question

This item has no instructions

Wanneer is een organisme dood?

Slide 24 - Open question

This item has no instructions

Wanneer is iets levenloos?

Slide 25 - Open question

This item has no instructions

Wanneer behoren 2 individuen tot dezelfde soort?
A
Als ze nakomelingen kunnen krijgen
B
Als ze vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen
C
Als ze heel erg op elkaar lijken
D
Als ze evenveel chromosomen hebben

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Emergente eigenschappen
  • Een emergente eigenschap is een eigenschap die wel op een hoger organisatieniveau werkt, maar niet op een lager organisatieniveau.
  • Bijvoorbeeld fietsen

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Welk organisatieniveau is 1 niveau hoger dan orgaan?
A
Organisme
B
Weefsel
C
Orgaanstelsel
D
Cel

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Samen inoefenen/huiswerk
We maken samen opdracht 7

Zelfstandig werken: opdracht 1 t/m 9
Dit is ook het huiswerk

Klaar kijk na met een nakijkboekje
Pak je leesboek of ga rustig iets voor jezelf doen

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

evaluatie
-noem de verschillende organisatieniveaus van biologie.

Wat is het verschil tussen de levensloop en de levenscyclus?

Slide 31 - Slide

This item has no instructions