Proefwerk Kapitel 4 (MAVO)

de sla
A
der Salat
B
die Salat
C
das Salat
D
der Sla
1 / 32
next
Slide 1: Quiz
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

de sla
A
der Salat
B
die Salat
C
das Salat
D
der Sla

Slide 1 - Quiz

de vis
A
der Fisch
B
das Fisch
C
die Fische
D
der Fish

Slide 2 - Quiz

de wolf
A
das Wolf
B
der Wolf
C
der Wulf

Slide 3 - Quiz

de muis
A
das Mouse
B
der Maus
C
die Maus

Slide 4 - Quiz

de vacht
A
der Fell
B
das Fell
C
das Vel

Slide 5 - Quiz

Die Art
A
de dierentuin
B
de kunst
C
de soort
D
het werk

Slide 6 - Quiz

die Zunge
A
de snelheid
B
de kikker
C
de wereld
D
de tong

Slide 7 - Quiz

einfach
A
gewoon
B
ver
C
een vak

Slide 8 - Quiz

die Klamotten
A
de motten
B
de kleren
C
het huiswerk
D
de rugzak

Slide 9 - Quiz

die Geschwindigkeit
A
de snelheid
B
de winderigheid
C
de smoes
D
de dierentuin

Slide 10 - Quiz

Grammatik A
Uitgangen van de werkwoorden

Slide 11 - Slide

Welk rijtje schrijf je als eerste op de toets?

Slide 12 - Open question

Ich
Du
er/
sie/
es
wir
ihr
sie/Sie
+e
+st
+t
+en
+t
+en

Slide 13 - Drag question

Let op!
Ich + e
du + st
er/sie/es + t
wir +en
ihr +t
sie/Sie +en

MAAR: Bij werkwoorden op sisklank (-s/-ss, -x, -ß): Bij du +t
(du heißt)

Slide 14 - Slide

(heißen) - ich ....

Slide 15 - Open question

(spielen) - er ....

Slide 16 - Open question

(heißen) - er .....

Slide 17 - Open question

(machen) - sie ... (enkelvoud)

Slide 18 - Open question

(spielen) - Sie ....

Slide 19 - Open question

(machen) - du ....

Slide 20 - Open question

Grammatik B
das Partizip - voltooid deelwoord

Slide 21 - Slide

Ge -
stam
+ t

Slide 22 - Drag question

Uitzonderingen!

Slide 23 - Slide

Uitzonderingen
- Werkwoorden op -ieren:
spazieren - spaziert
fotografieren - fotografiert
Stam + t
- werkwoorden met be- / ver-
versorgen - versorgt
besuchen - besucht
Stam + t

Slide 24 - Slide

gaan     gehen – gegangen
hebben     haben – gehabt
heten     heißen – geheißen
komen     kommen – gekommen
schrijven     schreiben – geschrieben
vinden     finden – gefunden
zijn     sein – gewesen
beschrijven     beschreiben – beschrieben
eten (bij dieren)     fressen – gefressen
lopen     laufen – gelaufen
zwemmen     schwimmen – geschwommen
gaan     gehen – gegangen
hebben     haben – gehabt
heten     heißen – geheißen
komen     kommen – gekommen
schrijven     schreiben – geschrieben
vinden     finden – gefunden
zijn     sein – gewesen
beschrijven     beschreiben – beschrieben
eten (bij dieren)     fressen – gefressen
lopen     laufen – gelaufen
zwemmen     schwimmen – geschwommen

Slide 25 - Slide

(machen) - ich habe ...

Slide 26 - Open question

(besuchen) - du hast ....

Slide 27 - Open question

(fotografieren) - Alex hat ....

Slide 28 - Open question

(versorgen) - Herr Mueller, haben Sie ...

Slide 29 - Open question

(spielen) - wir haben ....

Slide 30 - Open question

(gehen) - wir sind ....

Slide 31 - Open question

(schreiben) - ihr habt ....

Slide 32 - Open question