This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 40 min
Items in this lesson
M3 Kapitel 3 Week 12
Slide 1 - Slide
1. Stunde
Slide 2 - Slide
Guten Tag
Wie geht es euch?
Slide 3 - Slide
boek/schrift/pen op tafel
kauwgom uit
Slide 4 - Slide
Lernziele dieser Woche:
Je kent de modale werkwoorden in de verleden tijd
Je kunt het verschil in de toepassing tussen de voorzetsels in/nach/zu uitleggen
Je kent de betekenis van de woorden van Lernliste A/B
Slide 5 - Slide
An die Arbeit!
An die Arbeit:
Was?Wortschatz Kapitel 3
Wie? alleine - im Buch
Hilfe? keine
Zeit? 5 Minuten
Fertig?
w
timer
5:00
Slide 6 - Slide
Was machen wir heute?
hören und sehen
Grammatik
Wortschatz
Slide 7 - Slide
Aber zuerst.....ein Filmchen!
Slide 8 - Slide
www.zdf.de
Slide 9 - Link
Toets Kapitel 3 maandag 24 maart (2e lesuur)
woorden Kapitel 3 Nederlands - Duits / Duits - Nederlands
leren Sprachmittel
leren modale werkwoorden in de verleden tijd
leren in/nach/zu wanneer gebruik je welk voorzetsel
Slide 10 - Slide
An die Arbeit!
An die Arbeit:
Was? Wiederholung Grammatik
Modale werkwoorden in de verleden tijd
Wie? zusammen
Hilfe? keine
Zeit? 5 Minuten
Fertig? Mache weiter mit den Aufgaben
w
timer
5:00
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
houden van
kunnen
toestemming krijgen
willen
moeten
moeten
van een ander
weten
wollen
mögen
dürfen
sollen
müssen
können
wissen
Slide 14 - Drag question
An die Arbeit!
An die Arbeit:
Was? Grammatik - Sprechen Aufgabe 30 - 31 - 32
Wie? zusammen / zu Zweit - im Buch
Hilfe? keine
Zeit? 10 Minuten
Fertig? Mache weiter mit den Aufgaben
w
timer
10:00
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
An die Arbeit!
An die Arbeit:
Was? Grammatik - die Präpositionen in/ nach/ zu
Wie? alleine- im Buch
Hilfe? keine
Zeit? 10 Minuten
Fertig? Mache weiter mit den Aufgaben
w
timer
10:00
Slide 17 - Slide
Gebruik van de voorzetsels nach, zu & in
nach
zu
in
vertaling: naar (of na)
vertaling: naar
vertaling: naar
'nach' gebruik je bij steden en landen (zonder een vast lidwoord)
Ich fahre nach Hamburg.
Je gebruikt 'zu' als je ergens naartoe gaat. Dat kan de school zijn of de supermarkt. (bij dingen)
Ich fahre zur Schule.
Je gebruikt 'in' bij landen met een lidwoord.
Wir fliegen in die Schweiz.
Wir fliegen in die USA.
Ook gebruik je het als je naar iemand toe gaat, dus bij personen.
Ich gehe zu Sylvia.
Ook gebruik je in bij vaste combinaties
in die Schule / in die Kirche / in die Disko gehen
ins Theater / ins Konzert / ins Museum / ins Bett gehen
Slide 18 - Slide
An die Arbeit!
An die Arbeit:
Was? Wiederholung Grammatik
- die Präpositionen in / nach / zu
- Aufgabe 41
Wie? zusammen
Hilfe? keine
Zeit? 5 Minuten
Fertig? Mache weiter mit den Aufgaben
w
timer
5:00
Slide 19 - Slide
+3
+3
+3/+4
NAAR
richting, staat voor woorden zonder lidwoord, vooral voor aadrijkskundige namen zonder lidwoord.
___ links, ___ Berlin, ___ Österreich
staat als vast voorzetsel bij enkele werkwoorden: fragen ___, informieren ___, sehen ____
richting, staat voor personen
richting, staat voor enkele zaaknamen met lidwoord
bv. Post, Bahnhof, Flugplatz, Supermarkt
richting, wordt vooral gebruikt om aan te geven dat men 'naar binnen' gaat.
fahren ___ Schweiz, ____ Kino gehen, fliegen _____ USA
NACH
ZU
IN
Slide 20 - Drag question
zu
nach
in
Personen
Aardrijkskundige namen zonder lidwoord
Aardrijkskundige namen met lidwoord
Richting zonder lidwoord
Dingen (gebouwen, plekken, enz.)
Slide 21 - Drag question
3e naamval ZU
3e naamval NACH
gebouwen
richtingen
landen en plaatsen zonder lidwoord
personen
Slide 22 - Drag question
Verbinde die richtingen Wörter miteinander:
de rotonde
de kruising
naar rechts afslaan
rechtdoor
hier overstappen
de tram
het stoplicht
der Kreisverkehr
die Kreuzung
nach rechts abbiegen
geradeaus
hier umsteigen
die Straßenbahn
die Ampel
Slide 23 - Drag question
(Let op. Eén antwoord bij elk tekstje.)
Je begint bij nummer 1 en gaat richting 4. wat ligt er in de buurt?
A: Entschuldigung, ich habe eine Frage: Wo ist die .........?
B: Das ist ganz einfach. Sie gehen hier geradeaus und dann rechts. Das ist die Hauptstraße. Da gehen Sie ungefähr 200 Meter. Dann sehen Sie links die ......... .
Post
Museum
Bahnhof
Theater
Rathaus
Slide 24 - Drag question
2. Stunde
Slide 25 - Slide
Guten Tag
Wie geht es euch?
Slide 26 - Slide
boek/schrift/pen op tafel
kauwgom uit
Slide 27 - Slide
Lernziele dieser Woche:
Je kent de modale werkwoorden in de verleden tijd
Je kunt het verschil in de toepassing tussen de voorzetsels in/nach/zu uitleggen
Je kent de betekenis van de woorden van Lernliste A/B