les3

Pak je boek, je schrift, je rekenmachine en een pen/potlood
ik loop langs en controleer het gemaakte huiswerk
Kauwgom in de prullenbak, telefoons in de telefoontas
1 / 37
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 37 slides, with interactive quiz, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Pak je boek, je schrift, je rekenmachine en een pen/potlood
ik loop langs en controleer het gemaakte huiswerk
Kauwgom in de prullenbak, telefoons in de telefoontas

Slide 1 - Slide

  • je gaat  6 minuten in sti
Deze les?
  • wat hebben we de vorige les geleerd?
  • we kijken de gemaakte opdrachten na
  • uitleg, je bent stil en doet goed mee
  • je gaat 10 minuten in stilte werken
  • daarna kun je zachtjes met elkaar overleggen
  • we sluiten de les af
Vragen (aan mij) mogen altijd gesteld worden

Slide 2 - Slide

VORIGE LES?

Slide 3 - Mind map

  • Ik weet wat koopgedrag inhoudt.
  • Ik weet door welke twee groepen mijn koopgedrag beïnvloed kan worden.
  • Ik weet wat commerciële beïnvloeding is en kan hier drie voorbeelden van geven.
  • Ik weet wat sociale beïnvloeding is en kan hier drie voorbeelden van geven.
  • Ik weet wat marketing is.
  • Ik weet waaruit de marketingmix bestaat 
  • Ik kan van elk marketinginstrument drie voorbeelden geven.
  • Ik weet wat commerciële reclame is en kan hier drie voorbeelden van geven.
  • Ik weet wat informatieve reclame is en kan hier drie voorbeelden van geven.
  • Ik weet wat merkreclame is en kan hier drie voorbeelden van geven.
  • Ik weet wat ideële reclame is en kan hier drie voorbeelden van geven.
  • Ik weet wat een doelgroep is en kan drie doelgroepen noemen.
  • Ik weet het verschil tussen een A-merk, B-merk en huismerk.
  • Ik kan een percentage van iets uitrekenen.
LEER              EN

Slide 4 - Slide

  • Ik weet wat behoeften zijn
  • Ik weet welke twee soorten behoeften er zijn en ken van elk twee voorbeelden
  • Ik weet wat vrije goederen zijn en kan hier drie voorbeelden van geven
  • Ik weet wat schaarse goederen zijn en kan hier vijf voorbeelden geven
  • Ik weet wat welvaart is
  • Ik weet hoe de welvaart kan toenemen
  • Ik weet wat prioriteiten stellen inhoudt
  • Ik weet wat zelfvoorziening is en kan hier vijf voorbeelden van geven
  • Ik kan rekenen met procenten
  • Ik weet hoe ik moet afronden
  • Ik weet dat geld een € heeft en 2 decimalen
  • Ik weet dat de komma op mijn rekenmachine een punt is

Slide 5 - Slide

1
Eigen voorbeeld van aankoop op aanraden van iemand anders. Misschien bij kleding kopen.

2a
Omdat er betaald wordt is er sprake van commerciële beïnvloeding.
2b
Hangt heel erg af van de doelgroep en het product.
Social media is vaak wel persoonlijker dan via tv of tijdschriften.

Slide 6 - Slide

Promotiebeleid
Presentatiebeleid
Prijsbeleid
Productbeleid
Personeelsbeleid
Plaatsbeleid
3

Marketingmix (de 6 P's)
Hoe krijg je aandacht voor het product?
Op welke manier maak je reclame?
Hoe worden producten gepresenteerd? 
Hoe staan ze uitgestald? 
Hoe ziet de etalage eruit?
Welke prijs krijgt het?
Hoge prijs of luxe imago?
Of juist budgetprijzen?
Welke kortingsacties?
Wat wordt er verkocht?
Welke merken?
Uitgebreid assortiment?
Hoe wordt het verpakt?
Wat voor mensen werken er?
Zijn ze deskundig, beleefd en servicegericht?
Waar is het te koop?
Via internet of winkel?
In stadscentrum of daarbuiten?

Slide 7 - Slide

4
               Plaatsbeleid                  Personeelsbeleid

               Prijsbeleid                    Presentatiebeleid

               Productbeleid                Promotiebeleid



Slide 8 - Slide

5

Reclame
Doel: aandacht vragen voor een product of boodschap.
Merk reclame
Doel: merknaam beter te laten onthouden.
Informatieve reclame
Doel: informatie geven over een product.
Commerciële reclame
Doel: meer producten verkopen om daarmee geld te verdienen.
Ideële reclame
Doel: mensen laten nadenken over maatschappelijke thema's.

Slide 9 - Slide

6a
Dit is een vorm van ideële reclame; 
er wordt niet geprobeerd je iets te verkopen.
6b
De overheid wil er voor zorgen dat je oplet tijdens het fietsen (verkeersveiligheid verbeteren).
6c
De overheid kan je ook voorlichting geven, reclame maken op social media, mensen aanspreken, 
en misschien belonen als je het goed doet....
 


Slide 10 - Slide

7a
Jongeren hebben nog geen vaste uitgaven zoals de huur, eten en drinken etc. Wat ze verdienen kunnen ze vaak ook uitgeven.
7b
Jongeren zien veel reclames en willen vaak nieuwe producten uitproberen, ze zijn beïnvloedbaar.
Als een merk goed bevalt is de kans groot dat ze klant blijven. En omdat ze jong zijn, dus voor een lange tijd.

Slide 11 - Slide

8
Het is een sportieve fiets => jongeren.
Lange afstand => misschien ouderen, die hebben tenslotte meer tijd om te fietsen. En jongeren hebben meestal wel een school in de buurt.

Voor beiden valt wat te zeggen.

Slide 12 - Slide

9
B-merk                      A-merk               Huismerk

Slide 13 - Slide

10
De vraag is: hoeveel procent is € 30,- van € 125,-
125 = 100%
1,25 = 1%

30/125 x 100 = 24% (of 30/1,25)


formule

Slide 14 - Slide

11
Het geheel (100%) = 1.650 flessen
A-merk is 754 flessen; dit is in procenten
      754/1650 x100 = 45,6969697 = 45,7%
B-merk is 377 flessen; dit is in procenten
      377/1650 x100 = 22,84848485 = 22,8%
Huismerk is 519 flessen; dit is in procenten
      519/1650 x100 = 31,45454545 = 31,5%



Slide 15 - Slide

§1.3 Je inkomsten en uitgaven
Inkomsten
  • uit arbeid
  • uit bezit
  • overdrachtsinkomen
Inkomen in geld

Inkomen in natura
  • auto van de zaak
  • werkkleding
  • telefoon van de zaak
  • bioscoopbon

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Budgetteren: het op elkaar afstemmen van je inkomsten en uitgaven.

Begroting: overzicht van alle verwachte inkomsten en verwachte uitgaven

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Uitgaven
Uitgaven:
  • Dagelijkse uitgaven
  • Vaste lasten
  • Incidentele uitgaven

Slide 20 - Slide

  • Een jaar heeft? _____ dagen!
  • Een jaar heeft? _____ weken!
  • Een jaar heeft ?_____ kwartalen!
  • Een jaar heeft ?_____ maanden!
  • Een week heeft ?_____ dagen!
Hoeveel dagen heeft een jaar?
Antwoorden
Een jaar heeft 365 dagen!
Een jaar heeft 52 weken!
Een jaar heeft 4 kwartalen!
Een jaar heeft 12 maanden!
Een week heeft 7 dagen!

Slide 21 - Slide

Omrekenen maand, jaar, week of dag
  1. eerst omrekenen naar 1 jaar
  2. daarna terugrekenen naar wat gevraagd wordt.

Slide 22 - Slide

Maak in stilte
en
zelfstandig
de opdrachten 1 t/m 11 
pagina 18 t/m 21

 Ben je klaar: 
Neem alvast §1.4 door


timer
10:00
ben je niet stil => strafwerk!

Slide 23 - Slide

Opdrachten

Slide 24 - Slide

1
Eigen antwoord. Hopelijk lukt het.....

2
* hoe kan ik al geld verdienen?
* hoeveel zak- en kleedgeld is gemiddeld?
* wat moeten leeftijdgenoten zelf betalen?
* kan ik geld lenen bij een bank?
* moet ik belasting betalen?
* wat is rood staan?

Slide 25 - Slide

3a
Eigen antwoord.
3b
Eigen antwoord.
3c
69% van de 30 leerlingen geeft (eigen) geld uit aan cadeaus. Dit zijn 30/100 x69 = 20,7 = 21 leerlingen



Slide 26 - Slide

4a
Begroting van Meryam





Meryam komt dus 171-156 =€ 15,- tekort







Inkomsten
Uitgaven
Zakgeld
€   30,-
Eten en drinken
€   35,-
Kleedgeld
€   40,-
Snoep
€   17,-
Oppassen
€   20,-
Uitgaan
€   44,-
Bijbaan
€   66,-
Kleding
€   75,-
Totaal
€ 156,-
Totaal
€ 171,-

Slide 27 - Slide

4b
Als je geld leent moet je het ook weer terugbetalen en vaak nog wat extra's ook (rente), dan komt ze nog meer in de problemen.
4c
Meryem kan een tekort voorkomen door minder uit te geven (vooral kleding en uitgaan zijn grote bedragen) of ervoor zorgen dat ze meer gaat verdienen.

Slide 28 - Slide

5
Umit helpt zijn oom mee in zijn bedrijf en krijgt als beloning een game.

Susan werkt in de horeca en ontvangt één keer per maand haar loon.

Lennard krijgt elke maand € 40,- aan kleedgeld van zijn ouders.

Yasmine verhuurt tijdens vakanties haar appartement aan toeristen.


inkomen in natura


inkomen uit arbeid


overdrachtsinkomen


inkomen uit bezit

Slide 29 - Slide

6a
Een nieuwe tv valt onder de 
incidentele uitgaven 
(je koopt niet vaak een tv 
en ook niet ieder jaar).
6b
Een abonnement valt onder de vaste lasten. Elke maand (of ieder jaar) betaal je hiervoor geld.

Slide 30 - Slide

7a
Geld opzij zetten voor incidentele uitgaven is erg verstandig; je weet namelijk niet van tevoren wanneer je hier geld voor nodig hebt (en het zou zonde zijn om hiervoor schulden te maken).
7b
Eigen antwoord
Misschien nieuwe telefoon, vakantie,
bezoek festival, speaker.

Slide 31 - Slide

8
In een week zitten 7 dagen.
7 x 4 = 28
In een maand zitten meestal 30 of 31 dagen, geen 28.

         Lina heeft dus geen gelijk! 
Eerst naar jaar uitrekenen, daarna terugrekenen.




Slide 32 - Slide

9
€ 1.300,- per jaar is per week: 1300/52 = € 25,-

€ 26,- per maand is per jaar: 26x12 = € 312,-
dit is per week: 312/52 = € 6,-


€ 676,- per maand is per jaar: 676x12 = € 8.112,-
dit is per week: 8112/52 = € 156,-

Slide 33 - Slide

10
Aanschaf: 1500/4x12 = 1500/48 =  € 31,25
Benzine: 175/35 x1,70 =                €   8,50
Verzekering:                                  € 38,00
Onderhoud en reparaties: 250/12 = € 20,83 +
Totale kosten per maand zijn           € 98,58

Slide 34 - Slide

11
Gespaard moet nog worden 320-100 = € 220,-
Hier heb je 5 maanden de tijd voor.
Elke maand zul je dus 220/5 = € 44,- moeten sparen.

Slide 35 - Slide

LEER              EN

                     §1.3

Slide 36 - Slide

  • Ik weet budgetteren is.
  • Ik weet wat het NIBUD is en wat je er o.a. kunt vragen.
  • Ik. weet wat een begroting is.
  • Ik weet dat er vier soorten inkomsten zijn en weet van elke vorm 2 voorbeelden.
  • Ik weet dat er drie soorten uitgaven zijn en week van elke vorm 2 voorbeelden.
  • Ik weet hoeveel dagen, weken en maanden één jaar heeft.
  • Ik kan geld omrekenen van week, maand en kwartaal naar jaar.
  • Ik kan geld omrekenen van jaar naar kwartaal, maand en week.
  • Ik weet wat reserveren is.
  • Ik kan uitrekenen wat er elke maand gereserveerd moet worden.
LEER              EN

Slide 37 - Slide