Herhalingsles Nederlands H. 3

Schooltaalwoorden week 2
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Schooltaalwoorden week 2

Slide 1 - Slide

Herhalingsles Nederlands H. 3
* Grammatica: zww+ hww
* Formuleren: verbanden
* Spelling: meervouden-en
* Spelling: vt. sterke ww

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
Door de herhaling van de lesstof Nederlands weet ik weer wat er wordt bedoeld met het volgende:

* Grammatica: zww+ hww
* Formuleren: verbanden
* Spelling: meervouden-en
* Spelling: vt. sterke ww

Slide 3 - Slide

Grammatica: zww+ www
  • Er staat 1 zelfstandig werkwoord in een zin!
  • Het zelfstandig werkwoord geeft het duidelijkste aan wat er in een zin gebeurt. Het heeft een duidelijke betekenis.
  • Alle andere werkwoorden zijn hulpwerkwoorden.
  • Staan er meerder werkwoorden in een zin dan is 1 een zww en de rest zijn hww.



Slide 4 - Slide

Oefenen zww+hww
Ik heb lekker gegeten.
heb=.......
gegeten=.....

Slide 5 - Slide

Oefenen: zww+hww
Wij mochten in het zwembad zwemmen.
mochten=.....
zwemmen=....

Slide 6 - Slide

Helder???

Slide 7 - Slide

Formuleren: verbanden
verband + signaalwoord     
tegenstelling:                maar, echter
oorzaak/gevolg:            doordat, daardoor
tijd:                                eerst, daarna
reden:                           daarom, omdat
voorwaarde:                  als, indien, tenzij             

Slide 8 - Slide

Voorbeelden
Ik kleed me heel mooi aan, want ik ga naar een feest.
Ik kleed me heel mooi aan, voordat ik naar een feest ga.
Ik kleed me heel mooi aan, als ik naar een feest ga.
Wanneer ik naar een feest ga, kleed ik me heel mooi aan.
Voordat ik naar een feest ga, kleed ik me heel mooi aan.
Ik ga naar een feest, dus ik kleed me heel mooi aan.
Ik ga naar een feest en ik kleed me heel mooi aan.

Slide 9 - Slide

Verbanden+signaalwoorden
                                                                                                       
Hij is niet groot, maar klein. tegenstellend
Het regent, daardoor wordt hij nat. oorzaak-gevolg
Als je goed plant, heb je je huiswerk op tijd af. voorwaarde
Eerst maakt hij sommen, daarna leert hij. tijd 
Hij eet groente en rijst en een toetje. opsomming

Slide 10 - Slide

Oefenen
Het regende, daardoor werd mijn haar nat.

Wat is het signaalwoord?

Slide 11 - Slide

Oefenen
Voordat zij naar buiten ging, trok zij eerst een warme jas aan.

Wat zijn de signaalwoorden?

Slide 12 - Slide

Duidelijk???

Slide 13 - Slide

Spelling: meervouden op -en
 verdubbel de laatste letter
zak - zakken
 laat een a, e, o, of u weg
aap - apen, uur - uren 
verander een f in een v
brief - brieven 
verander een s in een z
saus - sauzen 

Slide 14 - Slide

Zet -en achter het enkelvoud:

stoel - stoelen
bank - banken
hond - honden

Slide 15 - Slide

woorden op ee
Als het enkelvoud eindigt op ee, zet je 
ën achter het enkelvoud:

idee - ideeën
slee - sleeën

Slide 16 - Slide

woorden op ie
Valt de klemtoon op de ie? --> + ën
symfonie - symfonieën 
genie - genieën

Valt de klemtoon op een andere lettergreep? --> + n
kolonie - koloniën 
bacterie - bacteriën

Slide 17 - Slide

Klemtoon?
- Lettergreep waar de nadruk op ligt.

- Spreek het woord voor jezelf uit op verschillende manieren.

klemtoon of klemtoon

Slide 18 - Slide

Nog een uitzondering 
Ligt de klemtoon van het woord NIET op de laatste lettergreep?

Dan verdubbel je de laatste medeklinker niet.

monniken 
haviken 

Slide 19 - Slide

Vragen???

Slide 20 - Slide

Spelling: vt. sterke ww
Bij sterke werkwoorden verandert de klank in de verleden tijd.
bied-bood, denk-dacht, zwemmen-zwommen, blazen-bliezen.

Slide 21 - Slide

Zo schrijf je de persoonsvorm van sterke ww in de vt.
1. Gebruik de verlengproef: -d of -t? bijten-(ik beet) -wij beten, vinden-(ik vond) -wij vonden. 
LET OP: een persoonsvorm in de vt. eindigt NOOIT op -dt!!!!
2. Schrijf het woord zo kort en eenvoudig mogelijk. 
treden-traden, bestrijden-bestreden, glijden-gleden.
gieten-goten, ontbijten-ontbeten, smelten-smolten.
schrikken-schrokken, beginnen-begonnen.

Slide 22 - Slide

Oefenen: noteer de pv in de vt.
1. Gisteren..(rijden) de trein volgens schema.
2. De journalist...(houden) zich aan zijn afspraak.
3. In Afrika...(zien) wij iets unieks.
4. De voetballers...(eten) na de wedstrijd in de kantine.
5. De voetballer....(geven) commentaar op de wedstrijd.

Slide 23 - Slide

Nog vragen over de onderdelen?

Slide 24 - Slide

H. 4 Lezen
1. Pak je boek.
2. Pak je schrift.
3. Maak de startopdracht.
4. Lees de theorie over tekstverbanden en signaalwoorden.
5. Maak opdracht 1, hoofdstuk 4 LEZEN....

Slide 25 - Slide

Leerdoelen
  • Ik kan tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden.
  • Ik kan chronologische, opsommende, tegenstellende en toelichtende verbanden in een tekst herkennen.

Slide 26 - Slide