Taal thema 5 les 1 a+b

Taal thema 5 les 1 a+b
Tekst
Dit mag je klaar leggen:

- Je wisbordje
- Je blokje
Log in bij lessonup!
1 / 24
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 8

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Taal thema 5 les 1 a+b
Tekst
Dit mag je klaar leggen:

- Je wisbordje
- Je blokje
Log in bij lessonup!

Slide 1 - Slide

Terugblik van de vorige les
Welke woorden weet je nog van de vorige les?
Welke woorden heb je toen geleerd?
Schrijf er eens 1 op je wisbord die je eerst nog niet wist,
en aan het einde van de les wel...

Slide 2 - Slide

Doel van de les
Ik leer de nieuwe themawoorden binnen thema 3 en aan het einde van de les laat ik zien dat ik 10 van de 12 woorden ken door middel van een quiz. 

Slide 3 - Slide

Succescriteria 
Ik kijk naar de PowerPoint van de leerlingen
Ik onthoud de woorden die ik nog niet ken
Ik speel de quiz en check of ik de (nieuwe) woorden nu echt ken! 

Slide 4 - Slide

Waarom denk je dat je deze woorden zou moeten leren?

Slide 5 - Open question

Waarom leer je deze woorden?
Wanneer je nieuwe woorden leert, snap je de betekenis wanneer je teksten leest. 

Hoe meer woorden je kent, hoe meer je begrijpt van wat je leest.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Deze woorden/zinnen ga je leren:

  • het briesje
  • de windhoos
  • de orkaan
  • het staal
  • het platina

Waar sta jij met je doelenkaartje?
Ken je er sowieso 10? Maak de les in je boek!


  • Het aluminium
  • het zink
  • welgeteld
  • vergezeld gaan van
  • gebiologeerd
  • bedaard
  • Door merg en been

Slide 8 - Slide

Uitleg
6 leerlingen leggen jullie de betekenis van een woord uit. Kijk mee naar de powerpoint!
Je doet actief mee. Je schrijft het woord en de betekenis op in je aantekeningenschrift! 

Slide 9 - Slide

Wat betekent het briesje?
A
Proberen iets tegen te houden
B
Een harde storm
C
gemakkelijk en fijn
D
Een zacht fris windje

Slide 10 - Quiz

Wat betekent de windhoos...?
A
Een heerlijk weertje
B
De staat waarin iemand of iets zich bevindt
C
Een ander woord voor een regenbui
D
Een wind die snel ronddraait en die heel sterk is

Slide 11 - Quiz

Wat betekent de orkaan?
A
eenvoudig
B
de buitenste laag van onze planeet
C
Een stuk van de aardkorst dat beweegt
D
Een heel harde storm

Slide 12 - Quiz

Wat betekent het staal?
A
een soort wol
B
Een tijd doorbrengen of een afstand afleggen
C
Een ring
D
Een mengsel van ijzer met een beetje koolstof

Slide 13 - Quiz

Wat betekent het platina?
A
Een duur metaal met de kleur van zilver
B
Vanaf de zee of het meer het land in
C
Voorbijgaan. De tijd gaat voorbij.
D
Sterk genoeg zijn om iemand of iets aan te kunnen

Slide 14 - Quiz

Wat betekent het aluminium?
A
De tijdsduur
B
Een ander woord voor folie
C
een licht, zilverkleurig metaal
D
Een ander woord voor goud

Slide 15 - Quiz

Wat betekent het zink?
A
Een bepaalde stof
B
Een blauwachtig, zacht metaal
C
Een ander woord voor een lange tijd
D
Een stuk van de aardkorst dat beweegt

Slide 16 - Quiz

Wat betekent welgeteld?
A
Dat je het goed voor elkaar hebt
B
Nadat je het precies geteld hebt.
C
De staat waarin iemand of iets zich bevindt
D
Ergens naar toe gaan

Slide 17 - Quiz

Wat betekent vergezeld gaan van?
A
Regelmatig, vaak
B
Samen met...
C
Oplossen, ontcijferen
D
Een stuk van de aardkorst dat beweegt

Slide 18 - Quiz

Wat betekent de gebiologeerd?
A
Manier van denken
B
Als je ergens zo door geboeid bent dat je nergens anders meer op let.
C
Een ander woord voor biologie
D
De staat waarin iemand of iets zich bevindt

Slide 19 - Quiz

Wat betekent bedaard?
A
Het punt waar een iemand zich bevindt
B
Ergens heel goed in zijn
C
De wat de beslissing bepaalt
D
Rustig

Slide 20 - Quiz

Wat betekent door merg en been?
A
Ergens heel goed in zijn
B
De tijd gaat heel snel voorbij
C
Iets dat beweegt
D
Het is hard en naar om te horen

Slide 21 - Quiz

Maak een verhaal met de woorden die je geleerd hebt.
Probeer in ieder geval 5 woorden uit de tekst te gebruiken in een verhaal. Wees creatief! Succes...

Klaar? Maak een tekening passend bij het verhaal.

Slide 22 - Slide

Hoeveel quizvragen (nieuwe themawoorden) had jij goed?
112

Slide 23 - Poll

Heb je het doel van de les behaald en hoe kan je dat bewijzen?
Waar sta je nu met je doelenkaartje?

Slide 24 - Open question