(Havo2) 22-10-2024 (1e les van de week)

Startopdracht

  • Schrijf het rijtje van de werkwoorden "haben" en "sein" op zonder te kijken!
timer
10:00
1 / 20
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Startopdracht

  • Schrijf het rijtje van de werkwoorden "haben" en "sein" op zonder te kijken!
timer
10:00

Slide 1 - Slide

Guten Tag!
Was liegt auf dem Tisch?
X
X
das Buch
die Plenda
der Kugelschreiber
die Stempelkarte
der Laptop

Slide 2 - Slide

  • selbstständig Arbeiten (10min)
  • Grammatik (10min)
  • zusammen Arbeiten (15min) 
  • Planen (5min)
  • Feedback (5min)

Slide 3 - Slide

  • Je kunt de woorden van de Lernliste N-D en D-N actief gebruiken.
  • Je kent de persoonlijke voornaamwoorden.
  • Je kunt de werkwoorden haben en sein in de tegenwoordige tijd gebruiken.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Wortschatz Test
  • Je zit in toets opstelling
  • op je tafel ligt alleen een pen en papier
  • je kijkt op eigen blaadje

Slide 6 - Slide

Wortschatz Test
NED
DUITS
1. de broer
2. mooi
3. de ouders
4. de kinderen
DUITS
NED
1. ohne
2. vielleicht
3. wichtig
4. gern
timer
4:00

Slide 7 - Slide

Toets 
Kap. 1&2
Toets 
Kap. 3

Slide 8 - Slide

timer
10:00
Wat kan ik doen? 
  • opdrachten Kapitel 2
  • opdrachten Kapitel 3
  • slim stampen
  • ander opdrachten stempelkaart!

Selbstständig
Arbeiten

Slide 9 - Slide

Grammatik
  • maak de herhalingsopdrachten van 1 en 2 (pagina 176 t/m 181) en bespreek in jouw tafelgroepje! 
  • Geef aan als je extra uitleg wil

Slide 10 - Slide

Weet je het nog?

Vertaal de woordjes tussen de haakjes!

Slide 11 - Slide

timer
15:00
Wat kan ik doen? 
  • toneelstukje voorbereiden/oefenen
  • opdrachten Kapitel 2
  • opdrachten Kapitel 3
  • slim stampen
  • ander opdrachten stempelkaart!

Zusammen
Arbeiten

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Toets 
Kap. 1&2
Toets 
Kap. 3

Slide 14 - Slide

  • Je kunt de woorden van de Lernliste N-D en D-N actief gebruiken.
  • Je kent de persoonlijke                                                     voornaamwoorden.
  • Je kunt de werkwoorden                                                               haben en sein in de                                                              tegenwoordige tijd gebruiken.

Slide 15 - Slide

Wat heb je gedaan vandaag?
Wat is het beste gelukt?
Wat had je beter kunnen doen?
Noem twee positieve dingen over hoe je hebt gewerkt?

Slide 16 - Open question

Exitticket:
Hoeveel stempels heb je al?
A
1
B
2
C
3
D
meer dan 3

Slide 17 - Quiz

Ik kan de werkwoorden "haben"en "sein"
😒🙁😐🙂😃

Slide 18 - Poll

Ik heb nu een duidelijk beeld over de Sinterklaastraditie versus Krampus
😒🙁😐🙂😃

Slide 19 - Poll

Slide 20 - Slide