1. Mijn moeder hangt dat schilderij op.
2. Wat hebben jullie je vreselijk aangesteld!
3. ’s Avonds zit ik altijd televisie te kijken.
4. Mijn leraar schoot uit zijn slof.
5. Ik heb me vreselijk in de hoeveelheid huiswerk vergist.
6. Jeroen was helemaal de kluts kwijt.
7. De kinderen aten de spruiten met lange tanden.
8. Plotseling vielen alle lichten uit