VTHT: Herhalingsles : H6 Wondzorg -H7 Stomazorg - H8 Katheteriseren van de blaas

Verzorgen van een wond.

Mr Denhaan heeft deze ochtend hete koffie gekregen over zijn hand. Hij heeft het meteen afgekoeld met koud stromend water maar toch is er een kleine blaarvorming.
Over welk soort wond spreken we hier?
A
Mechanische wond
B
Thermische wond
C
Chemische wond
D
Stralingswond
1 / 30
next
Slide 1: Quiz
VerzorgendeMBOStudiejaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Verzorgen van een wond.

Mr Denhaan heeft deze ochtend hete koffie gekregen over zijn hand. Hij heeft het meteen afgekoeld met koud stromend water maar toch is er een kleine blaarvorming.
Over welk soort wond spreken we hier?
A
Mechanische wond
B
Thermische wond
C
Chemische wond
D
Stralingswond

Slide 1 - Quiz

Wat is een wond?
A
Er is een onderbreking in de circulatie van de huid
B
Er is een onderbreking in de continuïteit van het weefsel
C
Er is een onderbreking in de doorbloeding van de huid
D
Er is een onderbreking in de prikkelgeleiding van de huid.

Slide 2 - Quiz

Mr Cramer heeft een open been. Over welk soort wond spreekt men hier?
A
Circulatiestoorniswond
B
Mechanische wond
C
Infectiewond
D
Elektriciteitswond

Slide 3 - Quiz

Welke van onderstaande wonden zijn chronische wonden?
A
Open been
B
Diabetisch wond
C
Decubitus
D
Operatiewond

Slide 4 - Quiz

Geef een ander woord voor vasoconstrictie
A
Vaatverwijding
B
Vaatverstopping
C
Vaatvernauwing
D
Vaatbeschadiging

Slide 5 - Quiz

Mevrouw Wit heeft een wond op haar been. Op de wond zat een korstje, dat er nu is afgevallen. De wond bloedt niet meer, maar is wel vochtig. In de wond is korrelig weefsel te zien. In welke fase van wondgenezing zit de wond van mevrouw Wit?
A
Reactiefase
B
Rijpingsfase
C
Regeneratiefase
D
Groeifase

Slide 6 - Quiz

WCS-model betekent
A
Wond controle systeem
B
Wound care system
C
Wond controle schaafwond
D
Woundcare Consultant Society

Slide 7 - Quiz

Wat is necrose?
A
Dood weefsel
B
Een infectie
C
Een teveel aan wondvocht
D
Rafelige wondranden

Slide 8 - Quiz

Bij het verzorgen van een wond is het belangrijk om op de geur van het oude verband te letten. Wat kan een sterke geur van het verband betekenen?
A
dat de wonde aan het genezen is
B
dat er sprake is van een infectie
C
dat er teveel wondvocht uit de wond komt
D
dat het verband niet geschikt is voor deze wond

Slide 9 - Quiz

Mr. Veenstra heeft een grote wond op zijn bil. De wond is voor het grootste deel rood, maar er zitten een paar gele plekken in en een zwart plekje.
Hoe behandel je deze wond?
A
Als een gele wond?
B
Als een rode wond?
C
Als een geel/rode wond?
D
Als een zwarte wond?

Slide 10 - Quiz

Welke 3 symptomen kunnen wijzen dat de wond van een cliënt geïnfecteerd is?
A
Cliënt heeft steeds koud
B
De wond doet pijn
C
De wond herstelt erg langzaam
D
De wond voelt warm aan

Slide 11 - Quiz

Wat zijn de 2 belangrijkste doelen bij de behandeling van een rode wond?
A
de wond vochtig houden
B
het granulaatweefsel beschermen
C
het wondvocht absorberen
D
Ziekteverwekkers uit de wond verwijderen

Slide 12 - Quiz

Mr. Geitenbron heeft een lichte vorm van dementie. De laatste tijd heeft hij weinig energie en zit hij vooral veel op zijn kamer. Als je meneer helpt bij het douchen, zie je dat hij rode plekken op zijn schouder heeft die niet weggaan als je er op drukt.
In welk stadium is de decubitus van meneer Geitenbron?
A
Graad 4
B
Graad 3
C
Graad 2
D
Graad 1

Slide 13 - Quiz

Wat zijn 2 voorbeelden van sociale gevolgen die een wond voor een cliënt kan hebben?
A
Geen trek in eten
B
Isolement
C
Pijn
D
Schaamte voor de geur van de wond

Slide 14 - Quiz

Een ...............verband wordt direct in of op de wond aangebracht.
A
Tertiair
B
Secundair
C
Primair
D
Primaire + secundair

Slide 15 - Quiz

Meneer Rudenko heeft een operatie gehad aan zijn knie. Welke manier van zwachtelen is het meest geschikt voor de wond van meneer Rudenko?
A
Achtvormig
B
Circulair
C
Recurent
D
Spiraal

Slide 16 - Quiz

Waar moet je op letten als je een wond onder de douche spoelt?
A
Laat het water 30 seconden stromen voor gebruik.
B
Zorg ervoor dat het water op kamertemperatuur is
C
Zorg ervoor dat het water op lichaamstemperatuur is
D
Zet de straal schuin op de wond

Slide 17 - Quiz

Welke aandachtspunten neem je in acht tijdens een wondzorg
A
werk van schoon naar vuil
B
verwissel het verband niet vaker dan nodig is
C
herken infectietekens
D
rapporteer je bevindingen en maak een verslag

Slide 18 - Quiz

Welke soorten stoma's ken je ?
A
urostoma
B
colostoma
C
duostoma
D
ileostoma

Slide 19 - Quiz

Welke indeling van stoma's ken je?
A
dubbelloopsstoma
B
trioloopstoma
C
tweezijdige stoma
D
enkelloopsstoma

Slide 20 - Quiz

Een colostoma is een stoma gemaakt met de ...
A
dunne darm
B
dikke darm
C
duodenum
D
colon

Slide 21 - Quiz

Welke opvangmaterialen ken je?
A
Eendelig systeem
B
Tweedelig systeem
C
Eendelig colostomazakje
D
Kliksysteem: plaat + zakje

Slide 22 - Quiz

Welke complicaties en problemen ken je bij een stoma?
A
Bloeding
B
Wild vlees
C
Retractie
D
Stenose

Slide 23 - Quiz

Welke zorgaspecten dien je in het oog te houden wanneer je een cliënt hebt met een stoma?
A
Lichamelijk
B
Sociaal
C
Geestelijk
D
Spiritueel

Slide 24 - Quiz

Wanneer katheteriseer je een cliënt altijd?
A
Urineretentie
B
Na een bevalling
C
Obstructie
D
Urineweginfectie

Slide 25 - Quiz

Wat betekent intermitterend blaaskatheteriseren?
A
met tussenpozen
B
continu
C
1x per week
D
1x per maand

Slide 26 - Quiz

Wanneer krijgt een cliënt een suprapubische katheter?
A
Bij een obstructie
B
Grote kans op decubitus is o.w.v. incontinentie
C
Bij een urineretentie
D
Inbrengen langs de plasbuis niet lukt

Slide 27 - Quiz

Wanneer gebruikt men een Tiemann-katheter?
A
Altijd
B
Bij de vrouw met een kleine blaas
C
Bij de man met een vergrote prostaat
D
Zelden

Slide 28 - Quiz

Een blaasspoeling is...
A
Om de blaas te spoelen
B
Om de katheter te ontstoppen
C
Voor het toedienen van medicijnen
D
Verkalkingen te voorkomen

Slide 29 - Quiz

Geef een contra-indicatie van een blaasspoeling
A
Weerstand
B
Pijn
C
Bloed
D
Er is geen

Slide 30 - Quiz