This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
2.1 Jouw inkomsten en uitgaven
Slide 1 - Slide
Regels en grenzen
RESPECT
Op je plek zitten en spullen op tafel
Stil zijn, vragen stellen, vinger opsteken en praten
Huiswerk maken en nakijken
Geen snoep, muziek, capuchon
Schone werkplek
1 waarschuwing,bij de 2e waarschuwing 1 uur terugkomen
Slide 2 - Slide
Programma
Huiswerk volgende les
Terugblik vorige les
Leerdoelen
Uitleg 2.1
Maken opdrachten 2.1
Vooruitblik
Slide 3 - Slide
Huiswerk volgende les
Pak je agenda voor je en noteer het huiswerk:
Lezen bladzijde 42 t/m 47
Lees de leerdoelen door en gebruik de uitleg
Maken vraag 1 t/m 10 van paragraaf 2.1
De volgende les controle en nakijken van het huiswerk!
1 waarschuwing, bij de 2e waarschuwing 1 uur terugkomen
Slide 4 - Slide
Leerdoelen
Je leert wat voor soort inkomen je kunt hebben
Je leert welke groepen uitgaven er zijn
Je leert hoe je bedragen omrekent van week naar maand en omgekeerd
Je leert hoe je een begroting van je inkomsten en uitgaven maakt
Slide 5 - Slide
Hoofdstuk 2: Omgaan met geld
Paragraaf 2.1 Jouw inkomsten en uitgaven Paragraaf 2.2 Met geld kun je meer Paragraaf 2.3 Geld te kort? Paragraaf 2.4 Voor alle zekerheid
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Video
LessonUp
Chromebook open en dicht
Inloggen
Lezen van de vragen
Vragen beantwoorden
Klein prijsje voor de winnaar van de quiz
Slide 8 - Slide
Een jaar heeft 52 weken
A
waar
B
niet waar
Slide 9 - Quiz
maand : 4 = week
A
Juist
B
Onjuist
Slide 10 - Quiz
week x 52 : 12 = maand
A
Juist
B
Onjuist
Slide 11 - Quiz
Begroting
Het geld dat je ontvangt is je inkomen. Het bedrag dat je uit kunt geven is je budget.
Heb je genoeg inkomsten om al je uitgaven te kunnen betalen?
Dat kun je van tevoren zien als je een begroting maakt.
Een begroting is een overzicht van je verwachte inkomsten en je verwachte uitgaven voor de komende periode.
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Soorten inkomens
Er zijn drie soorten inkomens.
Loon of salaris ontvang je als je voor een baas werkt.
Winst is je inkomen als je een eigen bedrijf hebt.
Een uitkering ontvang je van de overheid. Bijvoorbeeld als je werkloos of arbeidsongeschikt bent. Ouders van kinderen onder de achttien krijgen kinderbijslag.
Slide 14 - Slide
Soorten uitgaven
Er zijn drie soorten uitgaven:
Vaste lasten: uitgaven die je met een vaste regelmaat moet betalen, zoals huur, abonnement, contributie.
Huishoudelijke uitgaven of dagelijkse uitgaven
Incidentele uitgaven: meestal grote uitgaven die je af en toe doet, zoals aanschaf van kleding, apparaten of vakantie.
Slide 15 - Slide
Bedragen omrekenen
Sommige inkomsten en uitgaven krijg je elke week. Andere per jaar, kwartaal of maand.
Als je bedragen in een begroting wil gebruiken en met elkaar wilt vergelijken moet je ze omrekenen naar dezelfde periode.
LET OP: EEN MAAND IS NIET 4 WEKEN
REKEN EERST HET JAARBEDRAG UIT ALS JE GAAT OMREKENEN
Slide 16 - Slide
Bedragen omrekenen
1 jaar = 4 kwartalen = 12 maanden = 52 weken
kwartaalbedrag x 4 = jaarbedrag
€ 2 per kwartaal x 4 = € 8 per jaar
maandbedrag x 12 = jaarbedrag
€ 2 per maand x 12 = € 24 per jaar
weekbedrag × 52 = jaarbedrag
€ 2 per week x 52 weken = € 104 per jaar
Slide 17 - Slide
Bedragen omrekenen
52 weken = 12 maanden = 4 kwartalen = 1 jaar
jaarbedrag : 4 = kwartaalbedrag
€ 8 per jaar : 4 = € 2 kwartaal
jaarbedrag : 12 = maandbedrag
€ 24 per jaar : 12 = € 2 per maand
jaarbedrag : 52 = weekbedrag
€ 104 per jaar : 52 weken = € 2 per week
Slide 18 - Slide
Van week naar maand
1 WEEK X 4 = NIET 1 MAAND
EERST OMREKENEN NAAR HET JAARBEDRAG
weekbedrag x 4 = FOUT maandbedrag
€ 3 per week x 4 weken = € 12 FOUT!!!
weekbedrag x 52 : 12 = GOED maandbedrag
€ 3 per week x 52 weken : 12 maanden = € 13 per maand GOED!!
Slide 19 - Slide
Van week naar maand
weekbedrag x 52 weken = jaarbedrag
jaarbedrag : 12 maanden = maandbedrag
€ 3 per week x 52 weken = € 156 per jaar
€ 156 per jaar : 12 maanden = € 13 per maand
Slide 20 - Slide
Van maand naar week
1 MAAND : 4 = NIET 1 WEEK
EERST OMREKENEN NAAR HET JAARBEDRAG
maandbedrag : 4 = FOUT weekbedrag
€ 13 per maand : 4 weken = € 3,25 FOUT!!!
maandbedrag x 12 : 52 = GOED maandbedrag
€ 13 x 12 maanden : 52 weken = € 3 per week GOED!!!
Slide 21 - Slide
Van maand naar week
maandbedrag x 12 maanden = jaarbedrag
jaarbedrag : 52 weken = weekbedrag
€ 13 per maand x 12 maanden = € 156 per jaar
€ 156 per jaar : 52 weken = € 3 per week
Slide 22 - Slide
Opdrachten 2.1 maken
Ga naar bladzijde 42 van je boek
Lees de leerdoelen door en gebruik de uitleg
Geef antwoord op vraag 1 t/m 10 op bladzijde 42 t/m 45
Tijdens het maken van de opdrachten is het 15 minuten stil
Steek je vinger op als je een vraag hebt!
Klaar? Ga dan verder met de herhalings- of plusopdrachten
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Video
Een begroting is een overzicht van verwachte inkomsten en uitgaven
A
waar
B
niet waar
Slide 25 - Quiz
1 maand bestaat uit 4 weken
A
waar
B
niet waar
Slide 26 - Quiz
Hoeveel is € 13 per maand omgerekend naar week?
A
€ 3
B
€ 4
C
€ 2
D
€ 5
Slide 27 - Quiz
Hoeveel is € 3 per week omgerekend naar maand?
A
€ 11
B
€ 10
C
€ 12
D
€ 13
Slide 28 - Quiz
Terugblik
Wat heb je geleerd?
Je leert wat voor soort inkomen je kunt hebben
Je leert welke groepen uitgaven er zijn
Je leert hoe je bedragen omrekent van week naar maand en omgekeerd
Je leert hoe je een begroting van je inkomsten en uitgaven maakt