2.1 Herhaling

2.1 Herhaling
1 / 26
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

2.1 Herhaling

Slide 1 - Slide

Regels en grenzen
  1. RESPECT
  2. Op je plek zitten en spullen op tafel
  3. Stil zijn, vragen stellen, vinger opsteken en praten
  4. Huiswerk maken en nakijken
  5. Geen snoep, muziek, capuchon
  6. Schone werkplek
1 waarschuwing, bij de 2e waarschuwing 1 uur terugkomen

Slide 2 - Slide

Programma
  1. Huiswerk volgende les
  2. Terugblik vorige les
  3. Leerdoelen
  4. Uitleg 2.1
  5. Maken opdrachten 2.1
  6. Vooruitblik

Slide 3 - Slide

Huiswerk volgende les
Pak je agenda voor je en noteer het huiswerk:
Lezen bladzijde 47 t/m 49
Lees de leerdoelen door en gebruik de uitleg
Maken vraag 9 t/m 17 van paragraaf 2.1

De volgende les controle en nakijken van het huiswerk!
1 waarschuwing, bij de 2e waarschuwing 1 uur terugkomen

Slide 4 - Slide

Huiswerk afgelopen les
Pak je boek voor je en ga naar bladzijde 44 
Kijk opdracht 1 t/m 8 van paragraaf 2.1 na met het antwoordenboek
Krul bij juiste antwoorden, verbeter je foute antwoorden

Tijdens het nakijken controle van het huiswerk!
1 waarschuwing, bij de 2e waarschuwing 1 uur terugkomen

Slide 5 - Slide

Leerdoelen
  • Je leert hoe je een begroting van je inkomsten en uitgaven maakt
  • Je leert hoe je bedragen omrekent van week naar maand en omgekeerd

Slide 6 - Slide

LessonUp
  • Chromebook open en dicht
  • Inloggen 
  • Lezen van de vragen
  • Vragen beantwoorden
  • Klein prijsje voor de winnaar van de quiz

Slide 7 - Slide

Een maand bestaat uit 4 weken
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quiz

maand : 12 x 52 = week
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quiz

week x 52 : 12 = maand
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quiz

Begroting
Het geld dat je ontvangt is je inkomen. Het bedrag dat je uit kunt geven is je budget

Heb je genoeg inkomsten om al je uitgaven te kunnen betalen? 
Dat kun je van tevoren zien als je een begroting maakt.
Een begroting is een overzicht van je verwachte inkomsten en je verwachte uitgaven voor de komende periode.



Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Bedragen omrekenen
 1 jaar = 4 kwartalen = 12 maanden = 52 weken = 365 dagen
Als je bedragen in een begroting wil gebruiken en met elkaar wilt vergelijken moet je ze omrekenen naar dezelfde periode. 

LET OP: EEN MAAND IS NIET 4 WEKEN
REKEN EERST HET JAARBEDRAG UIT ALS JE GAAT OMREKENEN

Slide 13 - Slide

Van week naar maand
1 WEEK X 4 = NIET 1 MAAND  
EERST OMREKENEN NAAR HET JAARBEDRAG

Hoe reken je € 120 per week om naar een maandbedrag?
€ 120 per week x 4 weken = € 480 FOUT!!! 
weekbedrag x 52 : 12 = GOED maandbedrag
€ 120 per week x 52 weken :12 maanden =  € 520 per maand




Slide 14 - Slide

Van week naar maand
weekbedrag x 52 weken = jaarbedrag
jaarbedrag : 12 maanden = maandbedrag

Hoe reken je € 120 per week om naar een maandbedrag?
€ 120 per week x 52 weken = € 6.240 per jaar
€ 6.240 per jaar : 12 maanden =  € 520 per maand




Slide 15 - Slide

Van maand naar week
1 MAAND :  4 = NIET 1 WEEK 
EERST OMREKENEN NAAR HET JAARBEDRAG

Hoe reken je € 520 per maand om naar een weekbedrag?
€ 520 per maand : 4 weken = € 130 FOUT!!! 
maandbedrag x 12 : 52 = GOED maandbedrag
€ 520 per maand x 12 maanden : 52 weken =  € 120 per week




Slide 16 - Slide

Van maand naar week
maandbedrag x 12 maanden = jaarbedrag
jaarbedrag : 52 weken = weekbedrag

Hoe reken je € 520 per maand om naar een weekbedrag?
€ 520 per maand x 12 maanden = € 6.240 per jaar
€ 6.240 per jaar : 52 weken =  € 120 per week




Slide 17 - Slide

Opdrachten 2.1 maken
Ga naar bladzijde 44 van je boek
Lees de leerdoelen door en gebruik de uitleg
Geef antwoord op vraag 9 t/m 17 op bladzijde 47 t/m 49

Tijdens het maken van de opdrachten is het 15 minuten stil
Steek je vinger op als je een vraag hebt!
Klaar? Ga dan verder met de herhalings- of plusopdrachten 

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Je ontvangt € 7,50 per week. Hoeveel is dat per maand?
A
€ 7,50 x 4 = € 30
B
€ 7,50 x 12 : 52 = € 1,73
C
€ 7,50 x 52 : 12 = € 32,50
D
€ 7,50 x 12 = € 90

Slide 20 - Quiz

Je geeft € 65 per maand uit. Hoeveel is dat per week?
A
€ 65 : 4 = € 16,25
B
€ 65 x 12 : 52 = € 15
C
€ 65 x 52 : 12 = € 281,67
D
€ 65 : 100 x 52 = € 33,80

Slide 21 - Quiz

Wat is voordeliger: € 3 per week of € 13 per maand
A
Even voordelig
B
€ 13 per maand
C
€ 3 per week

Slide 22 - Quiz

Hoeveel is € 3 per week omgerekend naar maand?
A
€ 11
B
€ 10
C
€ 12
D
€ 13

Slide 23 - Quiz

Terugblik
Wat heb je geleerd?
  • Je leert hoe je een begroting van je inkomsten en uitgaven maakt
  • Je leert hoe je bedragen omrekent van week naar maand en omgekeerd

Slide 24 - Slide

Vooruitblik
De volgende les gaat over: 2.2 Met geld kun je meer

Huiswerk: opdracht 9 t/m 17 van paragraaf 2.1

Bedankt voor je aandacht!


Slide 25 - Slide

Deze les was...

Slide 26 - Slide