JRB §1.4 Kader en Basis,

€conomie             
1 / 30
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

€conomie             

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Wat gaan we vandaag doen?

           
  • Kleine terug blik
  • Huiswerk bespreken en nakijken
  • leerdoelen bespreken 
  • Theorie 1.4 

  • uitleg en instructie en opgaven maken tussendoor
  • Zelfstandig aan de slag
  • checken van de leerldoelen

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

huiswerk nakijken
vergelijk met je buurman de antwoorden

heb je het vergeleken en verbeterd 
laat het dan aan de docent zien  en krijg je een antwoord blad

timer
5:00

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Bij wie kun je terecht voor informatie en tips over budgetteren?
A
Consumentenbond
B
ANWB
C
De bank
D
Het Nibud

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Geld opzijleggen voor bepaalde uitgaven.
A
budgetteren
B
restwaarde
C
reserveren

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het doel van een begroting?
A
Een begroting zorgt ervoor dat je genoeg geld uitgeeft.
B
Een begroting dient als bewijs voor de belastingdienst
C
Een begroting geeft je inzicht in je toekomstige inkomsten en uitgaven.
D
Een begroting is een goede oefening in hoofdrekenen.

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Hoe noemen we het bij de begroting als je te weinig geld hebt? Dus meer uitgaven dan inkomsten.
A
Tekort
B
Winst
C
Verlies
D
Overschot

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 33
blz 33

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen
  • Ik kan uitleggen hoe je een reservering maakt
  •  Ik kan uitleggen wat inflatie is (K)
  • Ik kan uitleggen wat het gevolg is van een stijging of daling van de prijzen voor je koopkracht
  • Ik kan een stijging of daling in procenten berekenen

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Wat weet je al van het lesdoel?

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Slide 11 - Video

This item has no instructions

Koopkracht
Je koopkracht is de hoeveelheid producten die je met je inkomen kunt kopen.

Je koopkracht is dus afhankelijk van:
- de hoogte van de prijzen
- de hoogte van je inkomen

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

1.4 alles wordt duurder 
Inkomensstijging > prijsstijging
Koopkracht neemt toe
Inkomensstijging < prijsstijging
Koopkracht neemt af

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

1.4 alles wordt duurder 
  • CBS = Centraal Bureau voor de statistiek
  • CBS verzameld allerlei gegevens 
  • Zij berekenen elke maand of prijzen dalen of stijgen

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Prijs 2021: €100
Prijs 2023: €131

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

opdracht 1 en 2. maken
maak opdracht 1 en  8((K) 9(B) in duo's
overleg rustig met elkaar!


Be je er klaar mee dan maak je vast opdracht 2
timer
5:00

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Reserveren

  • = geld opzij zetten voor grotere uitgaven.
  • Vooral voor incidentele uitgaven moet je vaak reserveren.
  • Hoe?

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld
  • Stel je wilt over een jaar een nieuwe telefoon kopen van 760 euro. Van je ouders krijg je een bedrag van 100 euro. 
  • Hoeveel moet je nu per maand reserveren?
  • 760 - 100 = 660 heb je nog nodig
  • 1 jaar heeft 12 maanden
  • 660 : 12 = 55 euro per maand moet je nu reserveren

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

opdracht  2
maak opdracht 1 en  8((K) 9(B) in duo's
overleg rustig met elkaar!


Be je er klaar mee dan maak je vast opdracht 2
timer
3:00

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Uitwerking opdracht 2
5 maanden
spel computer kost 320 euro
gespaard 100 euro

320-100 = 220
220 /5 maand =44 euro m=per maand

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Verandering in percentages


  • Als je stijgingen en dalingen in procenten uitdrukt, kun je veranderingen beter met elkaar vergelijken.
        

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Verandering in percentages
  • Voorbeeld:  Een frikandellenbroodje 
  • prijs vorig jaar: € 1 ,=
  • prijs dit jaar: € 1,10 (nieuw)
  • Hoeveel procent is de prijs van het brood gestegen?
  • Formule
  • stijging in % = (nieuw - oud) ÷ oud x 100%
  • (1,10 - 1,=) ÷ 1,= x 100% = 10%

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Nog een voorbeeld
  • Kris  verdiende vorig jaar € 3.200. 
  • Dit jaar verdient hij € 3.250.
  • Hoeveel procent is het inkomen van Kris gestegen?
  • 1. Nieuw = 3.250
  • 2. Oud = 3.200
  • 3. Stijging = (3250 – 3200) ÷ 3.200 x 100 = 1,6%


Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Margo kreeg vorig jaar €75 kleedgeld per maand. Sinds dit jaar krijgt zij €85 kleedgeld per maand. Bereken de procentuele toename.
A
13,3%
B
13,5%
C
11,7%
D
11,8%

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

CBS: ... stijgt voor derde maand op rij.
In maart was de prijsstijging voor consumenten nog 0,4%. De prijzen zijn vanaf februari iedere maand 0,2% meer toegenomen. Dit maakt het CBS vandaag bekend.
Welk woord moet op de ... komen?
A
inflatie
B
deflatie
C
koopkracht
D
prijsindexcijfer

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Wanneer de lonen stijgen met 4%, maar de prijzen stijgen met 3%, dan neemt mijn koopkracht...
A
af met 3%.
B
toe met 3%.
C
af met 1%.
D
toe met 1%

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Zelfstandig aan het werk 
timer
15:00
Opdracht: 
Maak nu zelfstandig opgave 3 tot en met 7 ,11 en 12  vanaf blz 22 en verder. Je mag overleggen. Schrijf de volledige antwoorden in je boek, inclusief formule bij een berekening!
Hulp nodig? In deze volgorde: 
1. Boek
2. Klasgenoot
3. Docent
Je krijgt 15 minuten de tijd
Klaar? 
Lees de blauwe stukjes nog eens door. 
Daarna help je een klasgenoot.

Slide 27 - Slide

Sponsopdracht: 1b en c
Je koopkracht daalt als je inkomen stijgt of als de prijzen dalen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Tijdens Prinsjesdag gaat het veel over de koopkracht.

Maar wat is koopkracht?
A
Hoeveel inkomen uit arbeid je hebt.
B
De hoeveelheid producten die je kunt kopen.
C
De hoeveelheid welvaart die je hebt
D
De hoeveelheid euro's die je kunt uitgeven.

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Slide 30 - Link

This item has no instructions