Werkwoordspelling - pv tt en vt

Werkwoordspelling
- pvtt, pvvt
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling
- pvtt, pvvt

Slide 1 - Slide

De persoonsvorm
De persoonsvorm is het werkwoord dat bij het onderwerp hoort.
Hoe vind je de pv?
  1. Maak van de zin een vraagzin. De pv staat dan vooraan.
  2. Verander de zin van getal (ev > mv of mv > ev). Het ww dat verandert, is de pv.
  3. Verander de zin van tijd (tt > vt of vt > tt). Het ww dat verandert, is de pv.

Slide 2 - Slide

Theorie - pvtt
Drie vormen:
  • ik of je/jij achter pv   >   stam
  • hij/zij/het/je/jij            >   stam + t
  • wij/jullie/zij (mv)        >   infinitief (hele werkwoord)

  • Let op: de stam vind je door het hele ww  -  en te doen. Soms moet je de stam wel nog wat aanpassen > rennen = ik ren


Slide 3 - Slide

..... je over een paar maanden veertien?
A
Word
B
Wordt

Slide 4 - Quiz

..... je moeder net zo veel van jou als van je broer?
A
Houd
B
Houdt

Slide 5 - Quiz

(verblinden) de laagstaande zon de chauffeur van het bestelbusje?

Slide 6 - Open question

Theorie - pvvt
  • Sterke werkwoorden     >   veranderen van klank                         (ik houd - ik hield)
  • Zwakke werkwoorden   >   +de(n) of +te(n)                                         (hij rent - hij rende)

  •  't ex-kofschip > rennen

Slide 7 - Slide

Wij ..... (verhuizen, v.t.) vorige week, omdat mijn moeder een nieuwe baan kreeg.

Slide 8 - Open question

Wij ..... (juichen) toen de voetballer een goal maakte.
A
juichten
B
juichden

Slide 9 - Quiz

Vroeger ... (praten) wij nooit veel over onze emoties.
A
praten
B
pratten
C
praaten
D
praatten

Slide 10 - Quiz