Beeldspraak (letter- figuurlijk taalgebruik)

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k, mavo
• Leerjaar 2

Letterlijk en figuurlijk taalgebruik

In teksten kom je vaak zinnen met figuurlijke betekenis tegen.

Om teksten goed te kunnen begrijpen, is het belangrijk om figuurlijk taalgebruik te herkennen.

Wanneer je zinnen met een figuurlijke betekenis letterlijk opvat, dan is het moeilijk om de tekst te begrijpen.

LETTERLIJK

- precies zoals het geschreven is

FIGUURLIJK

- bij wijze van spreken

- er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat

- ook wel beeldspraak genoemd

Bij figuurlijke taal betekent een woord niet precies wat er staat.

.

Voorbeelden:

Hij woont in het hart van de stad.

Het is een beer van een vent.

Door hem ben ik nu mooi de sigaar.

Natalie staat te springen om op vakantie te gaan.

beeldspraak

Helaas kwam er geen kip naar de gratis tennisles

LETTERLIJK

Er kwamen geen kippen naar de gratis tennisles

Helaas kwam er geen kip naar de gratis tennisles

FIGUURLIJK

Er kwam helemaal niemand naar de gratis tennisles

Metaforen

Een soort vergelijking waarbij je een beeld gebruikt dat niet letterlijk maar figuurlijk overeenkomt met de werkelijkheid.

Voorbeelden:

 - Voetbal is oorlog

- Die vent is een boom van een vent

Kies de zinnen waar figuurlijk taalgebruik in voorkomt.

1. We zullen deze meneer eens flink aan de tand voelen
2. Waarom doet u dat, u bent toch geen tandarts?
3. Wat bedoelt u ? Ik zie helemaal niets aan uw hoofd.
4. ‘Ik krijg een punthoofd van u

Wat betekent:
aan de tand voelen

Mijn oom rookt als een

1. paard
2. roos
3. pauw
4. ketter

Zij liet me vallen als een

1. roos
2. rietje
3. baksteen
4. deur

Die baby slaapt als een

1. baksteen
2. pauw
3. roos
4. deur

Het hondje staat te trillen als

1. ketter
2. rietje
3. deur
4. baksteen

Zij is zo trots als een ........

deur, pauw, rietje, baksteen, roos of paard

Die jongen is zo gek als een

deur, pauw, rietje, baksteen, roos of paard

Hij heeft de wind in de zeilen

1. Hij gaat slapen
2. Het gaat goed met hem
3. Hij let goed op wat er gebeurt

Hij gaat onder zeil

1. Hij gaat slapen
2. Het gaat goed met hem
3. Hij let goed op wat er gebeurt

Hij houdt een oogje in het zeil

1. Hij gaat slapen
2. Het gaat goed met hem
3. Hij let goed op wat er gebeurt

Extraatje: spreekwoorden raden....

Welk spreekwoord of gezegde wordt op de volgende slides afgebeeld?

Welk spreekwoord zag je op de vorige dia?

Welk spreekwoord zag je op de vorige dia?

Welk spreekwoord zag je op de vorige dia?

Welk spreekwoord zag je op de vorige dia?

Figuurlijk taalgebruik

Figuurlijk taalgebruik

Aan het werk!