What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Mavo 2 oefenen voor de toets, zinsdelen, formuleren en spelling
Mavo 2 oefenen voor de toets, zinsdelen, formuleren en spelling
1 / 42
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 2
This lesson contains
42 slides
, with
interactive quizzes
and
text slide
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Mavo 2 oefenen voor de toets, zinsdelen, formuleren en spelling
Slide 1 - Slide
Welke verdeling in zinsdelen is juist?
A
Rijdt / die oom / van jou / altijd / in zo’n klassieke / Amerikaanse slee?
B
Rijdt / die oom / van jou / altijd / in zo’n klassieke Amerikaanse slee?
C
Rijdt / die oom van jou / altijd / in zo’n klassieke Amerikaanse slee?
D
Rijdt / die oom van jou / altijd / in zo’n klassieke / Amerikaanse slee?
Slide 2 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp?
Zij heeft het ons toch verteld.
A
zij
B
heeft
C
ons
D
toch
Slide 3 - Quiz
Waar zijn de zinsdelen goed verdeeld?
A
Zijn / broertje / maakte / die lastige / breuken zonder / fouten.
B
Zijn broertje / maakte / die / lastige breuken / zonder fouten.
C
Zijn broertje / maakte / die lastige breuken / zonder fouten.
Slide 4 - Quiz
Wat is het onderstreepte zinsdeel?
Hebben
jullie ook nog kabouters
gezien
?
A
pv
B
wg
C
ow
D
lv
Slide 5 - Quiz
Zinsdelen
Hoeveel zinsdelen heeft de zin?
'Marleen plakt haar band.'
A
2 zinsdelen
B
3 zinsdelen
C
4 zinsdelen
D
5 zinsdelen
Slide 6 - Quiz
Zinsdelen
Hoeveel zinsdelen heeft de zin?
'Op 11 mei starten de scholen weer.'
A
4 zinsdelen
B
5 zinsdelen
C
3 zinsdelen
D
6 zinsdelen
Slide 7 - Quiz
Wat is het onderstreepte zinsdeel?
Op zondag lopen er
veel mensen
in het bos.
A
pv
B
wg
C
o
D
lv
Slide 8 - Quiz
Benoem de zinsdelen - Waarom wil [mijn oma] altijd een zoen hebben?
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Bijwoordelijke bepaling
Slide 9 - Quiz
Benoem het zinsdeel: 'mijn scooter'
Hij heeft mijn scooter gerepareerd.
A
ond
B
pv
C
lv
D
mv
Slide 10 - Quiz
Benoem het zinsdeel: 'gerepareerd'
Hij heeft mijn scooter gerepareerd.
A
wwg
B
pv
C
lv
D
rest
Slide 11 - Quiz
Welke zinsdelen hieronder kunnen geen lijdend voorwerp zijn?
A
het lint
B
de koelkast
C
twee liter
D
drie beren
Slide 12 - Quiz
Hoe heet het onderstreepte zinsdeel?
Jou
heb ik niets gevraagd!
A
Onderwerp
B
Bijwoordelijke bepaling
C
Meewerkend voorwerp
D
Lijdend voorwerp
Slide 13 - Quiz
Hoe heet het zinsdeel dat onderstreept is?
Heeft zij al
een verlanglijstje
voor haar verjaardag gemaakt?
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Bijwoordelijke bepaling
Slide 14 - Quiz
Hoe heet het onderstreepte zinsdeel?
Hebben jullie het
hen
al verteld?
A
lijdend voorwerp
B
bijwoordelijke bepaling
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp
Slide 15 - Quiz
Zinsdelen benoemen kan ik
A
heel goed
B
voldoende
C
matig
D
onvoldoende
Slide 16 - Quiz
Als je samengestelde zinnen maakt ...
A
Gebruik je een puntkomma.
B
Gebruik je een dubbele punt.
C
Gebruik je verbindingswoorden.
D
Gebruik je voegwoorden.
Slide 17 - Quiz
Herken de
samengestelde zinnen.
A
Ron leest een boek en Lisa leest een krant.
B
Nadat ik veel ijs at, werd ik misselijk.
C
Je denkt steeds dat Sneep Harry dwarszit.
D
Zeist is een plaats die Harry goed kent.
Slide 18 - Quiz
Wat is een voegwoord?
Een voegwoord ...
A
verbindt zinnen of woorden met elkaar.
B
verbindt een werkwoord aan een ander werkwoord.
C
zijn twee woorden die aan elkaar verbonden zijn.
Slide 19 - Quiz
Wat is het voegwoord?
Wil je een appel of een peer?
A
een
B
wil
C
of
D
je
Slide 20 - Quiz
Wat is het voegwoord in de zin: Ik kon je niet appen, want mijn batterij was leeg.
A
appen
B
want
Slide 21 - Quiz
Wat is het voegwoord?
Hoewel ik ziek was, ben ik toch naar buiten gegaan
A
Hoewel
B
was
C
ben
D
gegaan
Slide 22 - Quiz
Wat is het voegwoord?
Als ik daarheen ga, ga je dan mee?
A
Als
B
ga
C
ga
D
mee
Slide 23 - Quiz
Herken de
samengestelde zinnen.
A
Ik vind het fijn dat het mooi weer is.
B
De kinderen houden niet erg van skaten.
C
Een lange zin is niet altijd samengesteld.
D
Als je de stof herhaalt, onthoud je meer.
Slide 24 - Quiz
Samengestelde zinnen
A
In iedere zin staat een pv
B
Als er meerdere pv's in een zin staan is het altijd een samengestelde zin.
C
In een hoofdzin staan de pv en het ow naast elkaar
D
In een bijzin staan de pv en het ow niet naast elkaar
Slide 25 - Quiz
Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
A
dit
B
deze
C
die
D
dat
Slide 26 - Quiz
Welke verwijswoorden gebruik je voor 'het kind'?
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit
Slide 27 - Quiz
Verwijswoorden...
A
geven een verband aan in de tekst.
B
geven een eigenschap aan.
C
geven aan dat iets van iemand is.
D
verwijzen naar iets in de tekst.
Slide 28 - Quiz
Een "de-woord" (de hond) heeft als verwijswoord:
A
dit
B
dat
C
deze
Slide 29 - Quiz
Welk verwijswoord?
De stoel.
A
dit en dat
B
die en deze
Slide 30 - Quiz
Verwijswoorden verwijzen naar iets wat al in de tekst genoemd is.
Onze hond loopt mank, maar hij is ook al oud.
Wat is het verwijswoord?
A
hij
B
is
C
al
D
hond
Slide 31 - Quiz
Wat is het goede verwijswoord?
het probleem
A
deze probleem
B
dit probleem
C
die probleem
D
dat probleem
Slide 32 - Quiz
Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
Welke verwijswoorden gebruik je bij de-woorden?
A
dit
B
deze
C
die
D
dat
Slide 33 - Quiz
Welke verwijswoorden gebruik je voor 'boek'?
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit
Slide 34 - Quiz
Kies de verwijswoorden
A
dit, dat, deze, hij, ze, zijn
B
hun, die, dit, het, de
C
ze, hem, haar, het, een
Slide 35 - Quiz
Kies de juiste spelling.
Het is de tweede keer, dat dit [gebeuren].
A
gebeurt
B
gebeurd
Slide 36 - Quiz
Welke spelling is juist?
... jij ook zo moe van spelling?
A
word
B
wordt
C
wort
Slide 37 - Quiz
Welke spelling is juist?
Volgens mij ... je broer moe van spelling.
A
word
B
wordt
C
wort
Slide 38 - Quiz
Kies de juiste spelling.
Het [beloven] weer een flinke uitdaging te worden.
A
belooft
B
beloofd
Slide 39 - Quiz
Welke spelling is juist?
Ik ... moe van spelling.
A
wordt
B
wort
C
word
Slide 40 - Quiz
Wat is de juiste spelling?
A
Dat is toch jouw schrift?
B
Dat is toch jou schrift?
Slide 41 - Quiz
Wat is de juiste spelling?
A
Die fiets is van me moeder.
B
Die fiets is van mijn (m'n) moeder.
Slide 42 - Quiz
More lessons like this
Trede 17, les 5, schrijven - samenhang
March 2022
- Lesson with
15 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo
Leerjaar 2
Trede 17, les 5, schrijven - samenhang
March 2022
- Lesson with
18 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo
Leerjaar 2
spelling
December 2022
- Lesson with
50 slides
Brugklas oefenen zinsdelen
March 2024
- Lesson with
16 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo, havo
Leerjaar 1
Herhaling spelling en grammatica H1 en H2 2 mavo
December 2022
- Lesson with
29 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
Verwijswoorden 3DO
April 2023
- Lesson with
43 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
toptop
October 2022
- Lesson with
16 slides
Nederlands
Basisschool
Groep 7
toptop
March 2024
- Lesson with
19 slides
Nederlands
Basisschool
Groep 7