What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Herhaling virologie
Uit welke onderdelen is een virus opgebouwd (virusstructuur)?
A
DNA én RNA, capside met peplomeren, een envelop met capsomeren
B
capside, envelop, spikes
C
genoom, capside, eventueel een envelop, spikes
D
genoom, envelop, spikes die bestaan uit capsomeren
1 / 19
next
Slide 1:
Quiz
Virologie
MBO
Studiejaar 2
This lesson contains
19 slides
, with
interactive quizzes
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Uit welke onderdelen is een virus opgebouwd (virusstructuur)?
A
DNA én RNA, capside met peplomeren, een envelop met capsomeren
B
capside, envelop, spikes
C
genoom, capside, eventueel een envelop, spikes
D
genoom, envelop, spikes die bestaan uit capsomeren
Slide 1 - Quiz
Een virus onderscheid zich van andere micro organismen door 3 hoofdkenmerken.
Welke hoort daar niet bij?
A
Zeer kleine afmeting tussen 1 – 500 nm
B
cellulaire parasiet
C
envelop
D
heeft maar 1 soort nucleïnezuur
Slide 2 - Quiz
Welke stelling is juist?
I Virussen krijgen hun envelop doormiddel van endocytose
II Een envelop bestaat uit cellulairmateriaal van de gastheer
A
I en II zijn allebei juist.
B
I is onjuist, II is juist
C
I is juist, II is onjuist
D
I en II zijn onjuist
Slide 3 - Quiz
Welke stelling is juist?
I: lysogene cyclus geeft verandering van het genetisch materiaal van de gastheer
II: lytische cyclus leidt tot celdood
A
I en II zijn allebei juist.
B
I is onjuist, II is juist
C
I is juist, II is onjuist
D
I en II zijn onjuist
Slide 4 - Quiz
Wat is de juiste volgorde van virusreplicatie?
A
penetratie, ontmanteling, replicatie, release
B
adsorptie, transcriptie/translatie, assemblage, release
C
assemblage, penetratie, transcriptie/translatie, ontmanteling, adsorptie, release
D
adsorptie, penetratie, ontmanteling, transcriptie/translatie, assemblage, release
Slide 5 - Quiz
Waar of niet waar?
Bij adsorptie binden de spikes van het virus aan de receptor van de gastheercel
A
waar
B
niet waar
Slide 6 - Quiz
Waar of niet waar?
Het binnendringen van de cel noem je ontmanteling
A
waar
B
niet waar
Slide 7 - Quiz
Penetratie kan plaatsvinden door...
A
endocytose, directe fusie en nucleïnezuur translocatie
B
exocytose, endocytose en directe fusie
C
nucleïnezuur translocatie en exocytose
D
endocytose en directe fusie
Slide 8 - Quiz
Op de afbeelding is penetratie te zien door middel van...
A
directe fusie
B
endocytose
C
nucleinezuur translocatie
Slide 9 - Quiz
Op de afbeelding is penetratie te zien door middel van...
A
directe fusie
B
endocytose
C
nucleinezuur translocatie
Slide 10 - Quiz
Waar of niet waar?
De penetratie bij bacteriofagen verloopt via injectie van het nucleïnezuur, waarna er nucleïnezuur translocatie plaats vindt
A
waar
B
niet waar
Slide 11 - Quiz
Waar of niet waar?
Bij ontmanteling wordt omringend eiwit (de capsomeren) verwijderd en komt het genetisch materiaal van het virus vrij
A
waar
B
niet waar
Slide 12 - Quiz
Wat wordt er bedoeld met assemblage?
A
het vormen van wijn uit druiven van verschillend ras
B
een kunstvorm
C
mbv virale bouwstenen worden componenten samengesteld om virionen te vormen
D
het samenstellen van een eindproduct uit losse onderdelen
Slide 13 - Quiz
Welk type virusinfectie is niet (direct) merkbaar?
A
oppervlakkige- en latente infectie
B
oppervlakkige- en productieve infectie
C
abortieve- en productieve infectie
D
abortieve- en latente infectie
Slide 14 - Quiz
Waar of niet waar?
Virussen kunnen alleen worden overgedragen naar een zelfde soort organisme
A
waar
B
niet waar
Slide 15 - Quiz
Welk van onderstaande bewering geldt niet voor een systemisch virale aandoening?
A
Het virus verspreidt zich via de bloedbaan door het lichaam
B
De incubatie is relatief lang
C
De virusinfectie blijft plaatselijk en het virus dringt alleen weefsel binnen
D
Voorbeelden van kinderziekten zijn mazelen en waterpokken
Slide 16 - Quiz
Welke stelling is juist?
I: niet-specifieke reactie geeft een snelle reactie op een virale infectie
II: specifieke reactie is een adaptieve reactie op de lange termijn met behulp van geheugen cellen
A
I en II zijn allebei juist
B
I is onjuist, II is juist
C
I en II zijn onjuist
D
I is juist, II is onjuist
Slide 17 - Quiz
In vergelijking met de niet-specifieke immuniteit doet specifieke immuniteit het volgende:
A
Maakt geen onderscheid tussen de ene bedreiging en de andere
B
Is altijd vanaf de geboorte aanwezig
C
Biedt alleen bescherming tegen bepaalde indringers
D
Verhindert dat ziekteverwekkers het lichaam binnenkomen
Slide 18 - Quiz
B cellen zijn verantwoordelijk voor
A
Humorale immuniteit
B
Immunologische surveillance
C
Antilichaam productie
D
Alle antwoorden zijn juist
Slide 19 - Quiz
More lessons like this
16.3 dl2 + 16.4 Immuniteit, allergieën en medicijnen kl
March 2024
- Lesson with
39 slides
Biologie
Middelbare school
vwo
Leerjaar 6
21.3 dl2 + 21.4 Immuniteit, allergieën en medicijnen
June 2022
- Lesson with
39 slides
Biologie
Middelbare school
vwo
Leerjaar 6
Lesson 7 - Viruses / Myxomatosis
16 days ago
- Lesson with
15 slides
Les 3 Microbiologie 2021-2022
May 2022
- Lesson with
38 slides
Dierverzorging
MBO
Studiejaar 1
12.3 Specifieke afweer ll
November 2023
- Lesson with
50 slides
Biologie
Middelbare school
havo
Leerjaar 5
Vragen afweer
February 2022
- Lesson with
37 slides
Biologie
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
12.3 Specifieke afweer
May 2023
- Lesson with
38 slides
Biologie
Middelbare school
havo
Leerjaar 5
21.2 Niet specifieke afweer 6V 2122
June 2022
- Lesson with
42 slides
Biologie
Middelbare school
vwo
Leerjaar 6