week 1: H1D woordsoorten H5 vz + H6 bw

Vandaag
H5 voorzetsels
H6 bijwoorden
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Vandaag
H5 voorzetsels
H6 bijwoorden

Slide 1 - Slide

Lesdoelen:
Ik kan/weet:
  • voorzetsels herkennen en gebruiken.
  • onderscheid maken tussen voorzetsels en delen van scheidbare werkwoorden.
  • bijwoorden herkennen.
  • onderscheid maken tussen bijwoorden en bijvoeglijke naamwoorden.

Slide 2 - Slide

Voorzetsel (vz)
Een voorzetsel geeft tijd, plaats of reden/oorzaak aan.
Plaats: op de tafel, naast de stoel, bij de school
Tijd: tijdens de vakantie, na school
Reden/oorzaak: vanwege corona, door jou

Let op; delen van een werkwoord (bijv. aankijken) zijn geen voorzetsel, maar bijwoorden.

Slide 3 - Slide

voorzetsel (vz)
Een voorzetsel herken je:
  • staat meestal voor een vnw of znw; in de schuur
  • als een vz achter een znw staat, geeft het vaak een richting aan; de lanen uit

Slide 4 - Slide

Welke is/zijn een voorzetsel?
A
Op
B
Gisteren
C
Ik
D
In

Slide 5 - Quiz

Wat is GEEN voorzetsel?
A
hier
B
in
C
tussen
D
wegens

Slide 6 - Quiz

Als een voorzetsel bij een splitsbaar werkwoord hoort, noem je het geen voorzetsel.
A
juist
B
niet juist

Slide 7 - Quiz

Bijwoord (bw)

Slide 8 - Slide

Bijwoord

Zegt iets over een ander woord dan het zelfstandig naamwoord. 

Bijvoorbeeld een:

- werkwoord

- ander bijwoord

- bijvoeglijk naamwoord

Slide 9 - Slide

Bijwoord
Een bijwoord kan van alles aangeven:
  • Tijd: momenteel, nu, dagelijks, vandaag, morgen
  • Plaats: hier, overal
  • Tegenstelling: echter, toch
  • Reden/oorzaak: hierdoor, daardoor
  • (On)zekerheid: misschien, waarschijnlijk, sowieso, zeker
  • Ontkenning: niet, nooit

Slide 10 - Slide

Bijwoord
Let op:
Het bijvoeglijk naamwoord en het bijwoord lijken op elkaar, maar zijn niet hetzelfde!

  • Bijvoeglijk naamwoord --> Zelfstandig naamwoord
  • Bijwoord --> Andere woordsoort

Slide 11 - Slide

Hij loopt heel hard.

Het bijwoord hard -> zegt iets over het ww.

Het bijwoord heel -> zegt iets over het andere bijwoord hard.

(Hoe hard loopt  hij ?)

Slide 12 - Slide

Het GROENE bankje staat op het gras.
groene = ?
A
voorzetsel
B
aanwijzend vnw
C
bijwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 13 - Quiz

Het HELE groene bankje staat op het gras.
hele = ?
A
bijwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
hulpwerkwoord

Slide 14 - Quiz

De trein rijdt SNEL.
snel = ?
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 15 - Quiz

VANAVOND ga ik naar de film.
Vanavond = ?
A
bijwoord
B
voorzetsel
C
bijv. nw
D
zelfst. nw

Slide 16 - Quiz

Hij is een bijzonder aardige jongen
Wat is het bijwoord in deze zin?
A
Hij
B
bijzonder
C
aardige
D
jongen

Slide 17 - Quiz

Huiswerk week 1
Grammatica woordsoorten 
H5 (blz. 150-151) opdr. 1 t/m 3
+
H6  (blz. 180-181) 1 t/m 3

Ma 11-1-2021: huiswerk inleveren via Teams - opdrachten
Vrijdag online vragenmoment (vrijwillig)

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Slide 20 - Video

OEFENEN:
Op kinderen die van weglopen houden moet je goed letten.
A
op = voorzetsel van = voorzetsel
B
op = voorzetsel van = bijwoord
C
op = bijwoord van = voorzetsel
D
op = bijwoord van = bijwoord

Slide 21 - Quiz

OEFENEN: Wat is het voorzetsel in de zin?

'Hij heeft haar tijdens haar feestje geweldige cadeaus gegeven.' 
A
haar
B
tijdens
C
er staat geen voorzetsel in de zin
D
cadeaus

Slide 22 - Quiz

OEFENEN:
Welk woord is geen voorzetsel?
A
naast
B
voorzichtig
C
vanwege
D
tijdens

Slide 23 - Quiz

OEFENEN:
van =
A
lidwoord
B
voorzetsel
C
bezittelijk voornaamwoord
D
persoonlijk voornaamwoord

Slide 24 - Quiz

OEFENEN:
Welk voorzetsel hoort bij kiezen?
A
uit
B
naar
C
met
D
bij

Slide 25 - Quiz

OEFENEN:
Een bijwoord kan alleen iets zeggen over een ander bijwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 26 - Quiz

OEFENEN:
Het weer was erg slecht vandaag.
A
erg is een bijwoord
B
erg is geen bijwoord

Slide 27 - Quiz

OEFENEN:
Morgen krijg je je zakgeld weer.
weer =
A
weer is een bijwoord
B
weer is geen bijwoord

Slide 28 - Quiz

OEFENEN:
Dat is een moeilijke opdracht.
Moeilijke =
A
Bijvoeglijk naamwoord
B
Bijwoord

Slide 29 - Quiz

OEFENEN:
Hij tekent een BIJZONDER mooie auto.
bijzonder =
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 30 - Quiz

OEFENEN:
De kat vangt SNEL muizen.
snel =
A
Bijwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 31 - Quiz