Spelling van de werkwoorden

Spelling van de werkwoorden
1 / 53
next
Slide 1: Slide
NederlandsSecundair onderwijs

This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Spelling van de werkwoorden

Slide 1 - Slide

Wat is hier aan de hand?

Slide 2 - Slide

En hier?

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Hoe erg vind jij het als je ergens spellingsfouten ziet?
Dit kan echt niet door de beugel!
Ik vind dat niet zo erg. Iedereen maakt wel eens een foutje!
Ik vind dat helemaal niet erg. Die spelling... hoe belangrijk is dit nog tegenwoordig?

Slide 9 - Poll

En hoe erg vind je het nu?

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Maak jij soms spellingsfouten?
Heel vaak
soms
nooit

Slide 15 - Poll

Soms doet men dit heel bewust ...

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Maar wij proberen het bewust
NIET
te doen! 

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Heb je goed opgelet? Wat was het voltooid deelwoord alweer van het werkwoord 'updaten'?
A
geüpdate
B
geüpdatet
C
geupdated
D
geüpdated

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Tijd voor een oefening: Neem jouw leerwerkboek 
p. 23 - oefening 2

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Enkele basisprincipes
Wat weet jij nog?

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Wat is de PV in onderstaande zin:
We zullen barbecueën dit weekend.
A
zullen
B
barbecueën

Slide 28 - Quiz

Wat is de PV in onderstaande zin:
Ik had moeten weten dat hij er niet zou zijn.
A
had
B
moeten
C
weten
D
zijn

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Slide

Wat is het onderwerp in de zin:
Wie zijn billen verbrandt moet op de blaren zitten.
A
wie
B
zijn billen
C
de blaren
D
wie zijn billen verbrandt

Slide 31 - Quiz

Wat is het onderwerp in de zin:
Vraagt de jongen zijn moeder om altijd de afwas te doen?
A
de jongen
B
zijn moeder
C
altijd
D
de afwas

Slide 32 - Quiz

Welke vormen van het werkwoord ken jij nog?

Slide 33 - Open question

PV
VD
INF
IMP
Probeer beter op te letten.
Wees op je hoede.
Ik moest meedoen aan de wedstrijd.
Hij eet dagelijks een stuk fruit.
Deze hond heeft nog nooit gebeten.
De jongens hebben altijd twijfels gehad.
Worstelde hij ook met die gevoelens?
Ze zijn blijven schelden.
De leerlingen zijn genezen.
Jullie moeten genieten van de vakantie.

Slide 34 - Drag question

Slide 35 - Slide

Welke vorm herken je in deze zin:
Hij ZWOER dat hij het niet gedaan had.
A
INFINITIEF
B
VOLTOOID DEELWOORD
C
IMPERATIEF
D
PERSOONSVORM

Slide 36 - Quiz

Welke vorm herken je in deze zin:
Na de lange wandeling waren zijn voeten GEZWOLLEN.
A
INFINITIEF
B
VOLTOOID DEELWOORD
C
IMPERATIEF
D
PERSOONSVORM

Slide 37 - Quiz

Welke vorm herken je in deze zin:
EET steeds met mes en vork, Camille!
A
INFINITIEF
B
VOLTOOID DEELWOORD
C
IMPERATIEF
D
PERSOONSVORM

Slide 38 - Quiz

Welke vorm herken je in deze zin:
Mevrouw, ik ben alweer mijn boek VERGETEN.
A
INFINITIEF
B
VOLTOOID DEELWOORD
C
IMPERATIEF
D
PERSOONSVORM

Slide 39 - Quiz

Welke vorm herken je in deze zin:
Hij zal moeten ZWIJGEN tijdens de toets.
A
INFINITIEF
B
VOLTOOID DEELWOORD
C
IMPERATIEF
D
PERSOONSVORM

Slide 40 - Quiz

Tijd voor nog meer oefeningen: Neem jouw leerwerkboek 
p. 24 tot en met 27 - oefening 3 tot en met 8

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Slide

Hoe zit dat nu weer 
met dat schaap?

Slide 46 - Slide

Slide 47 - Video

Slide 48 - Video

Tijd voor nog meer oefeningen: Neem jouw leerwerkboek 
p. 28 tot en met 29 - oefening 10 tot en met 13

Slide 49 - Slide

Slide 50 - Slide

Slide 51 - Slide

Tijd voor nog meer oefeningen: Neem jouw leerwerkboek 
p. 31 tot en met 32 - oefening 15 tot en met 17

Slide 52 - Slide

Slide 53 - Slide