2Vab Duits, 20 maart 2024

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

2Vab Duits, 20 maart 2024

Quiz.

Als de stam op een s-klank eindigt krijg je alleen bij de du-vorm (een)

1. st achter de stam
2. tst achter de stam
3. s achter de stam
4. t achter de stam

De juiste vorm van het werk woord tanzen: ihr

1. tanst
2. tanzet
3. tanzt
4. tanzst

Als de stam op een d of een t eindigt krijg je bij:

1. ich, du en ihr een extra 'e'
2. wir, ihr, Sie een extra 'e'
3. du, er/sie/es en ihr een extra 'e'
4. er/sie/es, wir en ihr een extra 'e'

Krijg je ook een extra 'e' bij het voltooid deelwoord als de stam op d of t eindigt?

1. ja
2. als het beter klinkt
3. soms
4. nee

Juiste vorm v.h. werkwoord
schneiden du

1. schneidst
2. schneidenst
3. schneist
4. schneidest

Juiste vorm v.h. werkwoord heißen:
er/sie/es

1. heißt
2. heisst
3. heist
4. heibst

Juiste vorm v.h. werkwoord
arbeiten: ich

1. arbeit
2. arbeitst
3. arbeite
4. arbeid

Juiste vorm v.h. werkwoord
reden: du

1. redst
2. redet
3. redeste
4. redest

Juiste vorm v.h. werkwoord
reisen: wir

1. reizsen
2. reisen
3. reiszen
4. reist

der Absatz

1. de afzet
2. de regel
3. de alinea
4. het lijntje

Schlagzeug spielen

1. trommelen
2. drummen
3. djembé
4. marimba

rumhängen

1. omhangen
2. ophangen
3. behangen
4. rondhangen

das Tor

1. het doel
2. de poort
3. de deur
4. de ingang

fernsehen

1. verrekijker
2. verkijken
3. televisie kijken
4. telescoop kijken

die Stunde

1. de klok
2. het uur
3. de klok rond
4. eronder

die Turnschuhe

1. de gymp
2. de turnschool
3. de gympen
4. de turner

laufen

1. joggen
2. open
3. hardlopen
4. lopen

der Schläger

1. het tennisracket
2. de slager
3. de vechter
4. de slag

mitmachen

1. meemaken
2. met maken
3. meedoen
4. meegedaan

die Freizeit

1. de tijd
2. de vrije tijd
3. de vrijheid
4. het vrije uur.

treffen

1. ontmoeten
2. geraakt
3. raken
4. moet raken

etwas unternehmen

1. de was doen
2. iets maken
3. doen
4. iets doen

die Meisterschaft

1. het kampioenschap
2. het meesterschap
3. het meesterlijke
4. het allermeeste

mittwochs

1. midden in de week
2. woensdags
3. met de week
4. woensdag

fast

1. snel
2. in de buurt
3. sneller
4. bijna

unentschieden

1. onbeslist
2. onderscheiden
3. onderscheid
4. zonder beslissing

billig - teuer

1. biljet - duur
2. toestaan - duren
3. goedkoop - zuur
4. goedkoop - duur

das Mitglied

1. de leden
2. de medegenoten
3. het lid
4. het lidmaatschap

der Ausflug

1. het uitje
2. de uitvlucht
3. de buiten vlucht
4. het uiterste

der, die, das:
Sportler

1. der
2. die
3. das
4. die (mv)

der, die, das:
Haus

1. der
2. die
3. das
4. die (mv)

der, die, das:
Feuer

1. der
2. die
3. das
4. die (mv)

der, die, das:
Schnee

1. der
2. die
3. das
4. die (mv)

der, die, das:
Monat

1. der
2. die
3. das
4. die (mv)

der, die, das:
Polizistin

1. der
2. die
3. das
4. die (mv)

der, die, das:
Verwandten

1. der
2. die
3. das
4. die (mv)

der, die, das:
Minute

1. der
2. die
3. das
4. die (mv)

der, die, das:
Wochenende

1. der
2. die
3. das
4. die (mv)

der, die, das:
Mädchen

1. der
2. die
3. das
4. die (mv)