MODALE WERKWOORDEN

WELKE 5 woorden moet je zeker kennen als je over AI wil spreken?
1 / 40
next
Slide 1: Mind map
NT2Secondary Education

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

WELKE 5 woorden moet je zeker kennen als je over AI wil spreken?

Slide 1 - Mind map

De SPREEK-Challenge
je spreekt over AI en gebruikt elk woord dat op de powerpoint verschijnt!

Slide 2 - Slide

DINSDAG: TEST
  • 10 WOORDEN OVER AI
  •  DE TEGENWOORDIGE TIJD (HET WERKWOORD)
  • DE MODALE WERKWOORDEN

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

_________ jij al goed Nederlands
A
moet
B
kan
C
zal
D
mag

Slide 14 - Quiz

Hij _________ later graag architect worden.
A
wil
B
kan
C
zal
D
mag

Slide 15 - Quiz

Ik ben ziek. Ik __________ van de dokter rusten.
A
wil
B
kan
C
moet
D
mag

Slide 16 - Quiz

Ik ben ziek. Ik __________ niet naar school komen
A
wil
B
kan
C
moet
D
mag

Slide 17 - Quiz

__________ we vanavond naar de bioscoop gaan?
A
willen
B
kunnen
C
zullen
D
moeten

Slide 18 - Quiz

__________ ik jou iets vragen?
A
wil
B
kan
C
moet
D
mag

Slide 19 - Quiz

__________ jij dit weekend mee naar het strand gaan? Heb je daar zin in?
A
wil
B
kan
C
moet
D
mag

Slide 20 - Quiz

Ik __________ echt harder studeren.
A
wil
B
kan
C
moet
D
mag

Slide 21 - Quiz

Mijn mama __________ kan heel lekker koken.
A
wil
B
kan
C
moet
D
mag

Slide 22 - Quiz

Mama, __________ ik zaterdagavond naar een feestje?
A
wil
B
kan
C
moet
D
mag

Slide 23 - Quiz

Ik __________ zaterdagavond helaas niet naar dat feestje. Ik heb het veel te druk. Ik moet studeren.
A
wil
B
kan
C
moet
D
mag

Slide 24 - Quiz

__________ jij dit weekend veel huiswerk maken?
A
wil
B
kan
C
moet
D
mag

Slide 25 - Quiz

Wat __________ willen jullie graag drinken? Cola of water?
A
willen
B
kunnen
C
moeten
D
mogen

Slide 26 - Quiz

Wij __________ moeten stoppen aan het verkeerslicht. Het is rood
A
willen
B
kunnen
C
moeten
D
mogen

Slide 27 - Quiz

__________ ik binnenkomen?
A
wil
B
kan
C
moet
D
mag

Slide 28 - Quiz

Ik __________ zal dat morgen voor jou doen. Beloofd!
A
wil
B
zal
C
moet
D
mag

Slide 29 - Quiz

Maak een correcte zin met de zinsdelen onderaan. Begin met de hoofdletter. Vervoeg het modale werkwoord correct. Let op de plek van het modale werkwoord en het andere werkwoord! (Subject-modal verb-time-place-infinitive/ 2nd verb)
Mijn vriend - naar Zweden - verhuizen - zullen - volgend jaar

Slide 30 - Open question

Maak een correcte zin met de zinsdelen onderaan. Begin met de hoofdletter. Vervoeg het modale werkwoord correct. Let op de plek van het modale werkwoord en het andere werkwoord! (Place-modal verb-subject-time-infinitive/2nd verb)
hij - mogen - Daar - niet na 8 uur 's avonds - gaan

Slide 31 - Open question

Maak een correcte zin met de zinsdelen onderaan. Begin met de hoofdletter. Vervoeg het modale werkwoord correct. Let op de plek van het modale werkwoord en het andere werkwoord! (When-modal verb-subject-what-infinitive/ 2nd verb
krijgen - Morgen - willen - een goed cijfer - het meisje

Slide 32 - Open question

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

timer
10:00

Slide 37 - Slide

Briefje schrijven

Slide 38 - Slide

Uitnodiging
Je bent jarig en geeft zaterdag een verjaardagsfeest bij jou thuis in Alicante van 14u tot 20u. Je mag zelf bedenken wat jullie gaan doen. Schrijf een briefje om jouw vriend/ vriendin uit te nodigen


Slide 39 - Slide

Antwoord
Je bent uitgenodigd voor een verjaardagsfeest van jouw  vriendin. Dat is op zaterdag bij haar thuis in Alicante van 14u tot 20u. Op zaterdag heb jij een belangrijke basketbalwedstrijd. En die begint om 14u in Elche. Het begin van het feestje zal je dus missen, maar je hoopt dat je om 18u nog kan komen.
Schrijf haar een briefje om haar te bedanken voor de uitnodiging EN haar te vertellen waarom je later zal zijn


Slide 40 - Slide