1VC Oefenen voor de toets H6

1 / 21
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wanneer gebruik je een delend lidwoord (du, de la, de l', des)?
A
Wanneer de hoeveelheid van iets bekend is.
B
Met Kerst
C
Geen idee
D
Wanneer de hoeveelheid van iets onbekend is.

Slide 2 - Quiz

Wat hoort er op de puntjes in de zin: "Je prends ..... (koffie)"
A
de café
B
de la café
C
café
D
du café

Slide 3 - Quiz

Welke woorden horen er op de puntjes in de zin: "Il mange ..... (vlees) et il boit ...... (water)."?
A
de viande & de l'eau
B
du viande & de l'eau
C
de la vainde & d'eau
D
de la viande & de l'eau

Slide 4 - Quiz

Na een ontkenning of woord dat een hoeveelheid aanduidt zoals kilo, litre, un morceau, une bouteille, etc. (- behalve een getal/cijfer ) volgt :
A
de of d'
B
het delend lidwoord (du, de la, de l', des)

Slide 5 - Quiz

Welke woorden horen er op de puntjes in de zin: "Il mange beaucoup..... viande et très peu ...... eau."?
A
de & d'
B
de la & de
C
de & de la
D
de la & de l'

Slide 6 - Quiz

Na een getal (1, 2, 3 etc) en vóór een zelfstandig naamwoord zoals in
"ik heb 3 broers" volgt
A
het delend lidwoord
B
geen delend lidwoord maar direct het zelfst. nw

Slide 7 - Quiz

Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: " Je n'ai pas ...... argent."?
A
d'
B
du
C
de la
D
de l'

Slide 8 - Quiz

Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "J'achète 300 grammes ..... café."?
A
du
B
de
C
le
D
de l'

Slide 9 - Quiz

Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "Il y a beaucoup ........ eau dans la bouteille."?
A
de l'
B
d'

Slide 10 - Quiz

Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "J' ai bu 3 bouteilles ........ coca (m)."?
A
du
B
de
C
des
D
de la

Slide 11 - Quiz

Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "J'ai très peu ..... argent."?
A
de l'
B
de
C
d'
D
du

Slide 12 - Quiz

Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "Le professeur n' a pas ....... patience (v)."?
A
de
B
de la
C
d'
D
de l'

Slide 13 - Quiz

Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "Les enfants ne mangent pas .... biscuits."?
A
des
B
de les
C
de
D
les

Slide 14 - Quiz

Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "Il achète ..... tomates (m)."?
A
de la
B
du
C
des
D
de l'

Slide 15 - Quiz

Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "Il n'y a plus .... chips."?
A
des
B
les
C
le
D
de

Slide 16 - Quiz

Geef de juiste vorm in de présent:

Zij (m) nemen

Slide 17 - Open question

Geef de juiste vorm in de présent:

ik leer

Slide 18 - Open question

Geef de juiste vorm in de imparfait:

wij (nous) nemen

Slide 19 - Open question

Geef de juiste vorm in de présent :

Jullie begrijpen

Slide 20 - Open question

Geef de juiste vorm van in de présent :

Marc begrijpt

Slide 21 - Open question