2VD Oefenen voor de toets H6

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Na een ontkenning of woord dat een hoeveelheid aanduidt (zoals kg, gr, cm, glas - behalve een getal/cijfer ) volgt :

1. de of d'
2. het delend lidwoord (du, de la, de l', des)

Wat gebruik je na de werkwoorden aimer, adorer, préférer & détester ALTIJD voor een zelfstandig naamoord?

1. het onbepaald lidwoord (un, une, des)
2. het bepaald lidwoord (le, la, l' , les)
3. het delend lidwoord (du, de la, de l', des)
4. de / d'

Na een getal (1, 2, 3 etc) en vóór een zelfstandig naamwoord zoals in
"ik heb 3 broers" volgt

1. het delend lidwoord
2. geen delend lidwoord maar direct het zelfst. nw

Welke woorden horen er op de puntjes in de zin: "Il mange ..... viande et il boit ...... eau."?

1. de / de l'
2. du / de l'
3. de la / de la
4. de la / de l'

Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: " Je n'ai pas ...... argent."?

1. d'
2. du
3. de la
4. de l'

Welke woorden horen er op de puntjes in de zin: "Il mange beaucoup..... viande et très peu ...... eau."?

1. de / d'
2. de la / de
3. de / de la
4. de la / de l'

Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "J'achète 300 grammes ..... café."?

1. du
2. de
3. le
4. de l'

Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "Il y a beaucoup ........ eau dans la bouteille."?

1. de l'
2. d'

Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "J' ai bu 3 verres ........ coca (m)."?

1. du
2. de

Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "J'ai très peu ..... argent."?

1. de l'
2. de
3. d'
4. du

Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "J'adore ..... chocolat (mnl)."?

1. le
2. du
3. de
4. de l'

Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "J'aime ...... tomates."?

1. des
2. les

Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "Le professeur n' a pas ....... patience (v)."?

1. de
2. de la
3. d'
4. de l'

Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "Je prends ..... café."

1. de
2. du

Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "Je déteste .... café."?

1. le
2. du
3. de la
4. de

Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "Les enfants ne mangent pas .... biscuits."?

1. des
2. de les
3. de
4. les

Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "Il entend ..... bruit (m)."?

1. le
2. du

Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "Il n'y a plus .... chips."?

1. des
2. les
3. le
4. de

Wanneer gebruik je het delend lidwoord?

1. alleen bij onbepaalde hoeveelheden
2. bij onbepaalde hoeveelheden echter niet na een ontkenning
3. bij onbepaalde hoeveelheden echter niet na een ontkenning of een woord van hoeveelheid
4. bij onbepaalde hoeveelheden echter niet na een ontkenning, of woord van hoeveelheid (behalve getallen), of woord van gevoelsuitdrukking (zoals aimer, adorer, détester etc.)

Wat is een aanwijzend voornaamwoord in het Nederlands?

1. de / het / een
2. mijn / jouw / onze / zijn
3. voor / na / tijdens / tegelijk
4. dit / dat / die / deze

_____ livre [mannelijk]
dat/dit boek

1. Ce
2. Cet
3. Cette
4. Ces

______agenda [mannelijk]
die/deze agenda

1. cette
2. ces
3. ce
4. cet

________ filles [vrouwelijk]
deze/die meisjes

1. ce
2. ces
3. cette
4. cet

__________ garçons
die/deze jongens

1. Ce
2. Cet
3. Cette
4. Ces

_____ acteur [mannelijk]
deze/die acteur

1. Ce
2. Cet
3. Cette
4. Ces

______ journaux
deze/die kranten

1. ce
2. cet
3. cette
4. ces

________ dame (v)
die/deze dame

1. Ce
2. Cet
3. Cette
4. Ces

_______ chanteuses
deze/die zangeressen

1. ce
2. ces
3. cette
4. cet

Je n'aime pas ... plat!
Ik houd niet van dat/dit gerecht.

1. ce
2. cet
3. cette
4. ces

Mmm, c'est bonne, ... entrée!
Mmm, het is lekker, dit/dat voorgerecht!

1. ce
2. cet
3. cette
4. ces

Tu peux bouillir ... oeuf?
Kun jij dit/dat ei koken?
(ei=mannelijk)

1. ce
2. cet
3. cette
4. ces

Je veux essayer tous ... desserts.
Ik wil al die/deze toetjes proeven/proberen.

1. ce
2. cet
3. cette
4. ces

4. Combien coûtent ..... oranges?
Hoeveel kosten deze sinaasappels?

1. ce
2. cet
3. cette
4. ces

VRAI OU FAUX
Er zijn twee aanwijzende vnw mogelijk voor mannelijk enkelvoud woorden.

1. VRAI
2. FAUX

Geef de juiste vorm van comprendre in de imparfait:

Jullie (vous) begrepen

Geef de juiste vorm van prendre in de présent:

Zij (m) nemen

Geef de juiste vorm van apprendre in de passé composé:

ik heb geleerd

Geef de juiste vorm van prendre in de imparfait:

jij nam

Geef de juiste vorm van comprendre in de passé composé :

Ik heb begrepen