Woche 6 les 2

Welkom
Wil je inloggen? + Schrift erbij

Grammmmmmatik. 
1 / 25
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Welkom
Wil je inloggen? + Schrift erbij

Grammmmmmatik. 

Slide 1 - Slide

Kapitel 7
Wohnen

Slide 2 - Slide

Planung: 
Aan het einde van de les weet je wat de vierde naamval is. 
Aan het einde van de les heb je de lidwoorden herhaald. 

Slide 3 - Slide




Doel voor deze les: ​
-het persoonlijk en vragend voornaamwoord in de vierde naamval gebruiken
-de voorzetsels met de vierde naamval gebruiken 

Succescriteria:​
-de vormen van het persoonlijk voornaamwoord in de 1e naamval (onderwerp) gebruiken
-de vormen van het persoonlijk voornaamwoord in de 4e naamval (lijdend voorwerp) gebruiken
- de voorzetsels met de vierde naamval gebruiken

Slide 4 - Slide

Schrijf de persoonlijke voornaamwoorden in het Duits op die je kent.

Slide 5 - Open question

Voorzetsels met de vierde naamval:
durch = door 
für = voor 
ohne = zonder
um = om
gegen = tegen
bis = tot
Stamp deze woorden! Inclusief vertaling. 

Slide 6 - Slide

Voorbeeldzin --> uitleg
Hij speelt zaterdag tegen hem. Er spielt Samstag gegen ihn. 

Slide 7 - Slide

 Het persoonlijk voornaamwoord in de vierde naamval
De voorzetsels met de vierde naamval

Slide 8 - Slide

(voor) mij
(voor) jou
(voor) hem
(voor) haar
(voor) het
(voor) wie
(voor) wat

(voor) ons
(voor) jullie
(voor) u
(voor) hen
(für) mich
(für) dich
(für) ihn
(für) sie
(für) es
(für) wen
(für) was

(für) uns
(für) euch
(für) Sie
(für) sie

Slide 9 - Slide

Nederlands
Duits 1e naamval
Duits 4e naamval
Voorbeelden
ik
ich
mich
Welches Bett ist für mich?
jij
du
dich
Das Poster ist für dich.
hij
er
ihn
Hast du eine Lampe für ihn?
zij
sie
sie
Hier ist ein Stuhl für sie.
het
es
es

Slide 10 - Slide

Nederlands
Duits 1e naamval
Duits 4e naamval
Voorbeelden
wij
wir
uns
Haben Sie ein Buch für uns?
jullie
ihr
euch
Ich habe das für euch bezahlt.
zij
sie
sie
Hier sind Stühle für sie.
u
Sie
Sie
Was kann ich für Sie tun?
wie
wer 
wen
Für wen hast du das mitgebracht?
wat
was
was
Was hast du da?

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Grammatik - Seite 42
Aufgaben : 20, 21, 22

Slide 13 - Slide

Grammatik - Seite 44
De voorzetsels met de vierde naamval

Slide 14 - Slide

Ich spiele ....... (tegen hem)
A
gegen er
B
gegen ihm
C
gegen ihn

Slide 15 - Quiz

Ich liebe meine Katze und kümmere mich gern ......... (om haar)
A
um Sie
B
um Ihnen
C
um ihnen
D
um sie

Slide 16 - Quiz

....... (voor wie) ist der Spiegel?
A
für wer
B
für wen
C
für wem

Slide 17 - Quiz

Dit zijn ze dus. 
ich - mich
du - dich
er - ihn
sie - sie
es - es
wir - uns
ihr - euch
sie - sie
Sie - Sie
wer - wen

Slide 18 - Slide

Beispiel:
Dit is mijn auto. Das ist mein Auto. 
Hij speelt zaterdag tegen hem. Er spielt Samstag gegen ihn. 

Slide 19 - Slide

Studygo
Vertalingen van de persoonlijke voornaamwoorden + voorzetsels. 

Slide 20 - Slide

Toets: 23 oktober Kapitel 7
Tip: begin alvast de vierde naamval te leren door middel van het schema te herhalen + Studygo 

VSM..... 

Slide 21 - Slide

Planung dieser Woche
Stunde 2: Grammatik Erklärung
Stunde 3: arbeiten im Buch
H2: 14, 15, 18, 19, 20, 22, 23, 24, 25
V2: 14, 16b, 17, 18, 20, 21, 22, 23, 24, 25

Slide 22 - Slide

Afsluiting:​

​Wat hebben we vandaag geleerd?​ 

Wat lukte al wel, wat nog niet?​ 

Waren de opdrachten duidelijk en goed te doen?​ 

Als je een vraag over het huiswerk zou hebben, wat zou dat dan zijn?​
 

Vooruitblik: in de volgende les het persoonlijk en het vragend voornaamwoord in de 4e naamval gebruiken met voorzetsels​

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide