Vorbereitung Examen Deutsch TH

Vorbereitung Examen Deutsch
1 / 39
next
Slide 1: Slide
DuitsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Vorbereitung Examen Deutsch

Slide 1 - Slide

Was werden wir machen?
  • Wiederholung schwachen Verben
  • Wiederholung haben/sein/werden
  • Wiederholung der/die/das
  • Sätze üben 

Slide 2 - Slide

Zwakke werkwoorden 

Slide 3 - Slide

Ezelsbruggetje zwakke werkwoorden
Als je de uitgangen van de werkwoorden achter elkaar zet, krijg je het woord esttenten.  

Slide 4 - Slide

 Stam op d-t -s-z of ß
 Textbuch S.16

Slide 5 - Slide

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
wohne
wohnst
wohnt
wohnen
wohnt
wohnen

Slide 6 - Drag question

zwakke werkwoorden:
Ich _______ auf den Bus.
A
warte
B
wartest
C
warten

Slide 7 - Quiz

zwakke werkwoorden:
Wir _____ in Hamburg.
A
leben
B
lebst
C
lebe

Slide 8 - Quiz

zwakke werkwoorden:
Er _____ mit seinem Freund.
A
spielen
B
spiele
C
spielt

Slide 9 - Quiz

zwakke werkwoorden:
Ihr _____ in Berlin.
A
wohnt
B
wohne
C
wohnst

Slide 10 - Quiz

zwakke werkwoorden:
Sie (meervoud) _____ mit ihm am liebsten.
A
tanze
B
tanzen
C
tanzt

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

In het Duits krijgen alle zelfstandig naamwoorden een hoofdletter!
In het Duits heb je mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden. Die krijgen ook een lidwoord.
m = der/ein Mann
v = die/eine Frau
o = das/ein Kind
mv = die/keine Männer, Frauen, Kinder

Slide 13 - Slide

Wir fangen an mit: männlich

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Mannelijk
-  Woorden zijn altijd mannelijk als het gaat om een mannelijke persoon of dier:
 Bv: der Onkel, der Vater, der Bruder, der Lehrer, der Stier, der Elefant
- Altijd mannelijk zijn:
- De dagen v/d week: der Montag, der Dienstag, ... 
- De maanden v/h jaar: der Januar, der Februar, ... 
- De jaargetijden: der Frühling (lente), der Sommer, der Herbst, der Winter
- De dagdelen: der Morgen, der Abend. MAAR: die Nacht
- De windrichtingen: Der Norden, der Süden, der Westen, der Osten


Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Vrouwelijk
- woorden (dingen) op -e zijn bijna altijd vrouwelijk.
- woorden zijn altijd vrouwelijk als het gaat om een vrouwelijke persoon of dier:
 Bv: die Mutter, die Tante, die Schwester, die Lehrerin, die Kuh, die Elefantin
- Bovendien zijn woorden die eindigen op –heit, -keit, -schaft, -ung ook vrouwelijk.
 Bv: die Mannschaft, die Gesundheit, die Fröhlichkeit, die Lesung


Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Onzijdig
- Nederlandse “het” woorden zijn meestal onzijdig in het Duits
 Bv: das Buch, das Kind, das Dach
- onzijdig zijn alle woorden die eindigen op: -lein en –chen (verkleinwoorden)
 Bv: das Mädchen, das Kästchen, das Fräulein

Slide 20 - Slide

Jetzt du... (Nu jij.... )

Slide 21 - Slide

der
die
das
Hexe
Winter
Rehlein
Schwester
Brüderchen
Gemeinschaft
Koch
Schlaflosigkeit
Dächlein
Mädchen

Slide 22 - Drag question

Vul het lidwoord in.
______ Oktober
A
der
B
die
C
das

Slide 23 - Quiz

_____ Herbst
A
der
B
die
C
das

Slide 24 - Quiz

_____ Wirklichkeit
A
der
B
die
C
das

Slide 25 - Quiz

_____ Bierchen
A
der
B
die
C
das

Slide 26 - Quiz

_____ Lampe
A
der
B
die
C
das

Slide 27 - Quiz

______ Freundschaft
A
der
B
die
C
das

Slide 28 - Quiz

Jetzt werden wir noch einige Sätze für das Examen üben
Vertaal de zinnen op de volgende pagina's

Slide 29 - Slide

Wanneer heeft u gereserveerd?

Slide 30 - Open question

Ik wil graag de voorbereiding van de vergadering met u bespreken.

Slide 31 - Open question

Ik heb een lunch voor 20 personen geregeld.

Slide 32 - Open question

Mijn presentatie gaat over ...

Slide 33 - Open question

Wilt u met de auto of met het vliegtuig?

Slide 34 - Open question

De cruise zal starten in ...

Slide 35 - Open question

Wilt u een binnen- of buitenhut?

Slide 36 - Open question

Deze aanbieding geldt maar 2 dagen.

Slide 37 - Open question

Bedankt en tot ziens.

Slide 38 - Open question

Nu nog de allerlaatste vraag. Welke onderdelen heb je nog moeite mee en heb je nog extra hulp bij nodig voor het examen?

Slide 39 - Open question