herhaling Schritt 27/8 en 29/30 nieuw

herhaling Schritt 27/8 en 29/30 nieuw
1 / 36
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

herhaling Schritt 27/8 en 29/30 nieuw

Slide 1 - Slide

de 
ein-
Gruppe.
ein
kein
mein
dein
sein
ihr
unser
euer
ihr
Ihr
geen
ons
haar
uw
zijn
hun
jullie
een
mijn
jouw

Slide 2 - Drag question

Het bezittelijk voornaamwoord
(mijn) Vater hat Geburtstag.
A
mein
B
meine

Slide 3 - Quiz

het bezittelijk voornaamwoord:
Das ist _____ (haar) Freund
A
ihr
B
ihre

Slide 4 - Quiz

Hat ______ (jouw) Freundin Zeit um ins Kino zu gehen?
A
dein
B
deine

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Drag question

Het bezittelijk voornaamwoord
______ (Onze) Eltern sind im Urlaub.
A
Unser
B
Unsere

Slide 7 - Quiz

Wiederholung werkwoorden 
werkwoorden met een stam op een -s klank 

Slide 8 - Slide

fe
e
st
t
en
t
en

Slide 9 - Slide

Wat is het ezelsbruggetje voor het regelmatige werkwoord?
A
IJstent
B
Eettent
C
Feesttenten
D
zirkus

Slide 10 - Quiz

uitgang bij regelmatige werkwoord

wir = stam +
A
e
B
st
C
t
D
en

Slide 11 - Quiz

uitgang bij regelmatige werkwoord

ihr = stam +
A
e
B
st
C
t
D
en

Slide 12 - Quiz

uitgang bij regelmatige werkwoord

Sie = stam +
A
e
B
st
C
t
D
en

Slide 13 - Quiz

uitgang bij regelmatige werkwoord

er = stam +
A
e
B
st
C
t
D
en

Slide 14 - Quiz

Hoe vervoeg je een (regelmatig) werkwoord?
A
stam
B
uitgang
C
stam + uitgang

Slide 15 - Quiz

uitgang bij regelmatige werkwoord

ich = stam +
A
e
B
st
C
t
D
en

Slide 16 - Quiz

Regelmatige werkwoorden d of t in de stam

Eselsbrücke: d-tje, t-tje is een extra e-tje!
Wat doe je met het werkwoord antworten?

Du antwortest

Slide 17 - Slide

Werkwoorden met d/t
spielen
antworten
ich
spiel e
antwort e
du
spiel st
antwort e st
er/sie/es
spiel t
antwort e t
wir
spiel en
antwort en
ihr
spiel t
antwort e t
Sie/sie
spiel en
antwort en

Slide 18 - Slide

Wat is bijzonder bij de zwakke werkwoorden met een stam op een d/t?
A
extra e
B
bij du, er/sie/es, ihr een extra e
C
bij du+er/sie/es een extra t
D
bij de du-vorm valt de s weg

Slide 19 - Quiz

Werkwoorden met s-klank in stam


(reisen)
ich
reis- e
du
reis- 
er/sie/es
reis- t
wir
reis- en
ihr
reis -
sie/Sie
reis - en
ge - reis - t
Uitgang bij 'du': zonder s!

Slide 20 - Slide

Da kauft man frische Brötchen.

Slide 21 - Open question

Daraus kann man Pommes machen

Slide 22 - Open question

Das sagt man, wenn man ein Das sagt man, wenn man einGeschenk bekommt.


Slide 23 - Open question

Der...Die...Das

Slide 24 - Slide

Mannelijk
-  Woorden zijn altijd mannelijk als het gaat om een mannelijke persoon of dier:
 Bv: der Onkel, der Vater, der Bruder, der Lehrer, der Stier, der Elefant
- Altijd mannelijk zijn:
- De dagen v/d week: der Montag, der Dienstag, ... 
- De maanden v/h jaar: der Januar, der Februar, ... 
- De jaargetijden: der Frühling (lente), der Sommer, der Herbst, der Winter
- De dagdelen: der Morgen, der Abend. MAAR: die Nacht
- De windrichtingen: Der Norden, der Süden, der Westen, der Osten
- veel zelfstandige naamwoorden die de stam van een werkwoord zijn
   blicken : der Blick



Slide 25 - Slide

Slide 26 - Video

Vrouwelijk
- woorden (dingen) op -e zijn bijna altijd vrouwelijk.
- woorden zijn altijd vrouwelijk als het gaat om een vrouwelijke persoon of dier:
 Bv: die Mutter, die Tante, die Schwester, die Lehrerin, die Kuh, die Elefantin
- Bovendien zijn woorden die eindigen op –heit, -keit, -schaft, -ung , - ion, - ei  ook vrouwelijk.
 Bv: die Mannschaft, die Gesundheit, die Fröhlichkeit, die Lesung, die Bäckerei, die Lektion


Slide 27 - Slide

Onzijdig
8 Nederlandse “het” woorden zijn meestal onzijdig in het Duits
 Bv: das Buch, das Kind, das Dach
9 onzijdig zijn alle woorden die eindigen op: -lein en –chen (verkleinwoorden)
 Bv: das Mädchen, das Kästchen, das Fräulein

Slide 28 - Slide

der
die
das
Hexe
Winter
Rehlein
Schwester
Brüderchen
Gemeinschaft
Koch
Schlaflosigkeit
Dächlein
Mädchen

Slide 29 - Drag question

Vul het lidwoord in.
______ Oktober
A
der
B
die
C
das

Slide 30 - Quiz

_____ Herbst
A
der
B
die
C
das

Slide 31 - Quiz

_____ Wirklichkeit
A
der
B
die
C
das

Slide 32 - Quiz

_____ Bierchen
A
der
B
die
C
das

Slide 33 - Quiz

_____ Lampe
A
der
B
die
C
das

Slide 34 - Quiz

______ Freundschaft
A
der
B
die
C
das

Slide 35 - Quiz

Das war es! Hoe ging het? Snap je de regels voor het geslacht van het zelfstandig naamwoord?
A
Nee, ik snap er niks van.
B
Ja, ik begrijp het helemaal.
C
Ja, ik begrijp het, maar ik moet nog meer oefenen.

Slide 36 - Quiz