passé composé met avoir of être

Le Passé composé
1 / 26
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

Items in this lesson

Le Passé composé

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
- Ik kan de werkwoorden in het Frans vervoegen met behulp van het hulpwerkwoord Avoir
- Ik kan de werkwoorden in het Frans vervoegen met behulp van het hulpwerkwoord Être
- Ik kan het volt. deelwoord  bij de werkwoorden die vervoegd worden met het hulpwerkwoord être aanpassen

Slide 2 - Slide

Le passé composé
- Voltooid tegenwoordige tijd

- Gebruik je in het Frans om aan te geven dat iets al is gebeurd en afgesloten

VB: Ik ben op vakantie geweest
Ik heb de Eiffeltoren bezocht

Slide 3 - Slide

De passé composé
bestaat uit 2 delen:

1: Hulpwerkwoord avoir/être

2: Voltooid deelwoord

Slide 4 - Slide

Wat zijn de vormen van het werkwoord Avoir ???

Slide 5 - Open question

Slide 6 - Video

Wat zijn de vormen van het werkwoord être ?

Slide 7 - Open question

Slide 8 - Video

Het voltooid deelwoord
Werkwoorden op -er (donner):

Voltooid deelwoord = Stam + é

Stam = hele werkwoord - er

Volt. deelwoord: donner - er + é = donné


Slide 9 - Slide

Werkwoorden op -ir (choisir):

Voltooid deelwoord = Stam + i

Stam = hele werkwoord - ir

Volt. deelwoord: choisir - ir + i = choisi

Slide 10 - Slide

Voorbeelden:
Donner                                        Choisir             
     J'ai donné                                    J'ai choisi               
  Tu as donné                                     Tu as choisi          
   Il a donné                                        Elle a choisi      
Nous avons donné          Nous avons choisi  
   Vous avez donné             Vous avez choisi      
       Ils ont donné                   Elles ont choisi         
                  

Slide 11 - Slide

Werkwoorden die vervoegd worden met het hulpwerkwoord être

Slide 12 - Slide

Voorbeeld van een werkwoord vervoegd met het hulpwerkwoord être
Aller
je suis allé(e)   nous sommes allé(e)s
tu es allé(e)   vous êtes allé(e)(s)
il est allé   ils sont allés
elle est allée    elles sont allées
on est allé(e)s

Slide 13 - Slide

Wanneer gebruik je être en wanneer gebruik je avoir ???

- Als je in het Nederlands het hulpwerkwoord hebben gebruikt, gebruik je in het Frans het hulpwerkwoord avoir.

- Als je in het Nederlands het hulpwerkwoord zijn gebruikt, gebruik je in het Frans het hulpwerkwoord être

Slide 14 - Slide

Uitzonderingen:
Commencer (beginnen)    J'ai commencé      Ik ben begonnen

Être (zijn)    J'ai été     Ik ben geweest

Slide 15 - Slide

Onregelmatige voltooid deelwoorden

Avoir = eu
Prendre = pris
Être = été
Faire = fait

vb: J'ai eu = Ik heb gehad

Slide 16 - Slide

Opmerkingen bij de eerste video
1. Le passé composé = voltooid tegenwoordige tijd
(hulpwerkwoord avoir/être staat in de présent, ott)

2. Bij vous kan zowel de e als de s tussen haakjes staan, je moet uit de zin opmaken of je te maken hebt met man/vrouw/ev/mv en daarbij de juiste letter wel/niet achter het voltooid deelwoord zetten.

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Slide 19 - Video

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord être ?
A
gagner
B
faire
C
aller
D
avoir

Slide 20 - Quiz

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord avoir ?
A
rester
B
aller
C
travailler
D
tomber

Slide 21 - Quiz

Daisy (partir, passé composé) en France
A
est partie
B
est parti
C
a partie
D
a parti

Slide 22 - Quiz

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord être ?
A
partir
B
être
C
avoir
D
louer

Slide 23 - Quiz

Elles...
(passé composé)
A
sont parties
B
sont partis
C
sont partie
D
sont partise

Slide 24 - Quiz

Ils (envoyer, passé composé)
A
ont envoyé
B
sont envoyé
C
envoyais
D
envoyait

Slide 25 - Quiz

Les devoirs

Apprendre: Bron C, blz 64 van je tekstboek
Lesson up

Faire: Exercices 13c t/m 15,
blz 13 t/m 16 in je werkboek B

Slide 26 - Slide