passé composé met avoir of être

Le Passé composé
1 / 20
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Le Passé composé

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
- Ik kan de werkwoorden in het Frans vervoegen met behulp van het hulpwerkwoord Avoir
- Ik kan de werkwoorden in het Frans vervoegen met behulp van het hulpwerkwoord Être
- Ik kan het volt. deelwoord  bij de werkwoorden die vervoegd worden met het hulpwerkwoord être aanpassen

Slide 2 - Slide

Le passé composé
- Voltooid tegenwoordige tijd

- Gebruik je in het Frans om aan te geven dat iets al is gebeurd en afgesloten

VB: Ik ben op vakantie geweest
Ik heb de Eiffeltoren bezocht

Slide 3 - Slide

De passé composé
bestaat uit 2 delen:

1: Hulpwerkwoord avoir/être

2: Voltooid deelwoord

Slide 4 - Slide

Wat zijn de vormen van het werkwoord Avoir ???

Slide 5 - Open question

Wat zijn de vormen van het werkwoord être ?

Slide 6 - Open question

Het voltooid deelwoord
Werkwoorden op -er (donner):

Voltooid deelwoord = Stam + é

Stam = hele werkwoord - er

Volt. deelwoord: donner - er + é = donné


Slide 7 - Slide

Werkwoorden op -ir (choisir):

Voltooid deelwoord = Stam + i

Stam = hele werkwoord - ir

Volt. deelwoord: choisir - ir + i = choisi

Slide 8 - Slide

Werkwoorden op -re (vendre):

Voltooid deelwoord = Stam + u

Stam = hele werkwoord - re

Volt. deelwoord: vendre - re + u = vendu

Slide 9 - Slide

Voorbeelden:
Donner               Choisir              Vendre
     J'ai donné        J'ai choisi              J'ai vendu  
     Tu as donné        Tu as choisi        Tu as vendu  
       Il a donné         Elle a choisi           On a vendu
Nous avons donné   Nous avons choisi   Nous avons vendu
Vous avez donné    Vous avez choisi       Vous avez vendu
Ils ont donné            Elles ont choisi          Ils ont vendu
                  

Slide 10 - Slide

Werkwoorden die vervoegd worden met het hulpwerkwoord être

Slide 11 - Slide

Voorbeeld van een werkwoord vervoegd met het hulpwerkwoord être
Aller
je suis allé(e)   nous sommes allé(e)s
tu es allé(e)   vous êtes allé(e)(s)
il est allé   ils sont allés
elle est allée    elles sont allées
on est allé(e)s

Slide 12 - Slide

Wanneer gebruik je être en wanneer gebruik je avoir ???

- Als je in het Nederlands het hulpwerkwoord hebben gebruikt, gebruik je in het Frans het hulpwerkwoord avoir.

- Als je in het Nederlands het hulpwerkwoord zijn gebruikt, gebruik je in het Frans het hulpwerkwoord être

Slide 13 - Slide

Uitzonderingen:
Commencer (beginnen)    J'ai commencé      Ik ben begonnen

Être (zijn)    J'ai été     Ik ben geweest

Slide 14 - Slide

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord être ?
A
gagner
B
faire
C
aller
D
avoir

Slide 15 - Quiz

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord avoir ?
A
rester
B
descendre
C
perdre
D
tomber

Slide 16 - Quiz

Daisy (partir, passé composé) en France
A
est partie
B
est parti
C
a partie
D
a parti

Slide 17 - Quiz

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord être ?
A
partir
B
être
C
vendre
D
louer

Slide 18 - Quiz

Elles...
(passé composé)
A
sont parties
B
sont partis
C
sont partie
D
sont partise

Slide 19 - Quiz

Ils (envoyer, passé composé)
A
ont envoyé
B
sont envoyé
C
envoyais
D
envoyait

Slide 20 - Quiz