P4_ Paragraaf C_Kapitel 6

1 / 24
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Lernziele

Je kunt na voorzetsels met de 4e naamval het bijpassende persoonlijk voornaamwoord invullen.

Je weet hoe je de g, sch, sp en st moet uitspreken.

Je kunt informatie uitwisselen over je school en de vakken.


Slide 2 - Slide

Welke
persoonlijk voornaamwoorden
in het Duits ken je?

Slide 3 - Mind map

Persoonlijk voornaamwoorden 1e naamval

1e naamval: onderwerp
ik         jij      hij     zij      het     wij      jullie        zij         u
ich      du     er      sie    es        wir      ihr           sie        Sie 

  • Ik kom morgen ook. / Ich komme morgen auch.
  • ik / ich = onderwerp
= altijd het onderwerp!! 
   (vraag: wie/wat + persoonsvorm)
Kan een zelfstandig naamwoord vervangen

Slide 4 - Slide

1/4
(Ik) ... lade Anna auch ein.

Slide 5 - Open question

2/4
Wartest ... (jij) schon lange?

Slide 6 - Open question

3/4
Reitet ... (jullie) immer zusammen?

Slide 7 - Open question

4/4
Herr Ober, ... (wij) warten schon eine halbe Stunde.

Slide 8 - Open question

Slide 9 - Video

Persoonlijk voornaamwoord 4e naamval
Voorzetsels met de 4e naamval:
  1. durch = door
  2. für = voor (ten gunste/behoeve van)
  3. ohne = zonder
  4. um = om
  5. gegen = tegen
  6. bis = tot      
Du bist gegen mich.      
Er hat für euch schon bezahlt.
Voorzetsels:
in de kast, op de kast, naast de kast, etc.

Slide 10 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord in de 1e en 4e naamval



1e naamval: hij = onderwerp
  • ik          jij         hij        zij        het        wij      jullie      zij               u
  • ich       du       er         sie        es         wir     ihr          sie              Sie 
4e naamval: hem = lijdend voorwerp
  • mij       jou      hem    haar    het       ons     jullie     hun/hen     u  
  • mich   dich   ihn       sie       es          uns     euch    sie                Sie




Staat een van deze voorzetsels: durch, für, ohne, um gegen, bis voor een persoonlijk voornaamwoord? Dan staat het persoonlijk voornaamwoord in de 4e naamval. Hieronder zie je de vormen van het persoonlijk voornaamwoord in de 1e en 4e naamval.

Slide 11 - Slide

Was passt zusammen?
om
voor
zonder
door
tot
tegen
um
bis
für
gegen
durch
ohne

Slide 12 - Drag question

Persoonlijk voornaamwoord 4e naamval
Wat betekent 'voor hem' in het Duits?
A
für ihn
B
um dich
C
ohne Sie
D
für sie

Slide 13 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord 4e naamval
Wat betekent 'om haar' in het Duits?
A
um ihn
B
um dich
C
um sie
D
um euch

Slide 14 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord 4e naamval
Wat betekent 'voor jullie' in het Duits?
A
für dich
B
um dich
C
ohne ihr
D
für euch

Slide 15 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord 4e naamval
Wat betekent 'tegen u' in het Duits?
A
gegen sie
B
gegen Sie
C
gegen mich
D
gegen ihn

Slide 16 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord 4e naamval
Wat betekent 'zonder hem' in het Duits?
A
ohne du
B
um dich
C
ohne dich
D
ohne ihn

Slide 17 - Quiz

Aussprache 'G' und 'sch, st, sp'
                                 Hör zu 



De g spreek je uit als  g in het Engelse woord 'Girl'.

De sch en de s voor een p of  t spreek je uit als ch zoals in het Nederlandse woord 'chocolade'.



Slide 18 - Slide

Plauderecke C

Slide 19 - Slide

Plauderecke C
Höre dir die Fragen und Antworten an. Lies mit.

Slide 20 - Slide

Auf welche Schule gehst du?
In welche Klasse gehst du?
Was hast du am Montag in der ersten Stunde?
Was ist dein Lieblingsfach?
Wie findest du Physik?
Wie ist dein Zeugnis?
Es ist sehr gut.
Ich gehe auf eine Realschule.
Ich gehe in die achte Klasse.
Da habe ich Mathe.
Mein Lieblingsfach ist Erdkunde.
Physik finde ich schwierig.

Slide 21 - Drag question

Slide 22 - Link

Slide 23 - Link

Kapitel 6 Deutschbuch B

Mache Paragraf C

Lerne Wörterliste A und B (n-d)

Slide 24 - Slide