HV1 Tekstverbanden en signaalwoorden - verkort

1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Doel
- Je weet wat signaalwoorden zijn en je kunt ze herkennen in een tekst;
- Je weet wat tekstverbanden zijn en je kunt ze herkennen in een tekst;
- Je weet dat signaalwoorden een tekstverband aangeven.

Slide 2 - Slide

Welk woord past er op de puntjes?

... mijn vader drie keer gevallen was, durfde hij niet meer te schaatsen.
A
Hoewel
B
Nadat
C
Zoals
D
Bovendien

Slide 3 - Quiz

Welk woord past er op de puntjes?

Ik vind pretparken niet leuk. ... word ik misselijk als ik rondjes draai en ... heb ik hoogtevrees.
A
Echter - ook
B
Bovendien - later
C
Allereerst - ook
D
Ondanks dat - niet alleen

Slide 4 - Quiz

Welk woord past er op de puntjes?

Ik durf niet in die snelle achtbaan, ... mijn broertje is een echte waaghals.
A
toch
B
hoewel
C
zoals
D
maar

Slide 5 - Quiz

Welk woord past er op de puntjes?

Frisdranken ... cola en sinas bevatten vaak erg veel suiker.
A
zoals
B
terwijl
C
ondanks
D
bovendien

Slide 6 - Quiz

Signaalwoorden en Tekstverbanden
Signaalwoorden zijn woorden die een tekst begrijpelijker maken.
Met deze woorden leg je verbanden tussen zinnen en alinea’s. Ze geven de lezer een ‘signaal’ (een teken), bijvoorbeeld: en, maar, toen, want, tenzij, zo, ten slotte. Signaalwoorden helpen de lezer dus door signalen te geven over hoe hij de tekst moet lezen.
Als je signaalwoorden verkeerd gebruikt, zal de lezer de tekst niet kunnen begrijpen.
Voorbeeld
Begrijpelijk:
Mijn fietslicht was kapot, daarom kreeg ik een bekeuring.
Niet begrijpelijk, vreemd:
Mijn fietslicht was kapot, toch kreeg ik een bekeuring.

Slide 7 - Slide

Signaalwoorden en tekstverband
verband
uitleg
signaalwoorden
opsomming
verschillende dingen achter elkaar
ook, verder, bovendien, en, niet alleen....maar ook, zowel...als, ten eerste, vervolgens, ten slotte
tegenstelling
na een uitspraak beweer je meteen het tegengestelde
maar, echter, integendeel, terwijl, toch

Slide 8 - Slide

Even testen...
Hierna zie je 14 vragen. Doe mee en test jezelf of je de theorie goed begrijpt!

Slide 9 - Slide

Welk tekstverband geeft het signaalwoord 'toch' aan?
A
B
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 10 - Quiz

Welk tekstverband geeft het signaalwoord 'verder' aan?
A
B
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 11 - Quiz

Ik ben van mening dat we met dit product moeten stoppen, maar daar denkt mijn zakenpartner anders over.
A
B
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 12 - Quiz

Welk tekstverband hoort bij de signaalwoorden 'ook' en 'bovendien'?
A
B
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 13 - Quiz

Welk tekstverband herken je in
deze zin?
A
B
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 14 - Quiz

Op welk tekstverband wijzen de
signaalwoorden maar, toch en echter?
A
B
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 15 - Quiz

Ik vind dit niet bepaald mooi, bovendien heb ik het niet nodig.
A
B
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 16 - Quiz

Veel meiden willen naar het optreden van Pink, maar er is maar een beperkt aantal kaarten te koop.
A
B
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 17 - Quiz