Signaalwoorden: voorbeeld, tijd, tegenstelling, opsomming

Signaalwoorden 
voorbeeld, 
tijd, 
tegenstelling, opsomming
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Signaalwoorden 
voorbeeld, 
tijd, 
tegenstelling, opsomming

Slide 1 - Slide

Doel
- Je weet wat signaalwoorden zijn en je kunt ze herkennen in een tekst;
- Je weet wat tekstverbanden zijn en je kunt ze herkennen in een tekst;
- Je weet dat signaalwoorden een tekstverband aangeven.

Slide 2 - Slide

Welk woord past er op de puntjes?

... mijn vader drie keer gevallen was, durfde hij niet meer te schaatsen.
A
Hoewel
B
Nadat
C
Zoals
D
Bovendien

Slide 3 - Quiz

Welk woord past er op de puntjes?

Ik vind pretparken niet leuk. ... word ik misselijk als ik rondjes draai en ... heb ik hoogtevrees.
A
Echter - ook
B
Bovendien - later
C
Allereerst - ook
D
Ondanks dat - niet alleen

Slide 4 - Quiz

Welk woord past er op de puntjes?

Ik durf niet in die snelle achtbaan, ... mijn broertje is een echte waaghals.
A
waardoor
B
omdat
C
zoals
D
maar

Slide 5 - Quiz

Welk woord past er op de puntjes?

Frisdranken ... cola en sinas bevatten vaak erg veel suiker.
A
zoals
B
terwijl
C
ondanks
D
bovendien

Slide 6 - Quiz

Signaalwoorden en Tekstverbanden
Signaalwoorden zijn woorden die een tekst begrijpelijker maken.
Met deze woorden leg je verbanden tussen zinnen en alinea’s. Ze geven de lezer een ‘signaal’ (een teken), bijvoorbeeld: en, maar, toen, want, tenzij, zo, ten slotte. Signaalwoorden helpen de lezer dus door signalen te geven over hoe hij de tekst moet lezen.
Als je signaalwoorden verkeerd gebruikt, zal de lezer de tekst niet kunnen begrijpen.
Voorbeeld
Begrijpelijk:
Mijn fietslicht was kapot, daarom kreeg ik een bekeuring.
Niet begrijpelijk, vreemd:
Mijn fietslicht was kapot, toch kreeg ik een bekeuring.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Tijd verband
Opsommend verband
Tegenstellend verband
voorbeeld verband
Nadat mijn vader drie keer gevallen was, durfde hij niet meer te schaatsen.
Ik vind pretparken niet leuk. Allereerst word ik misselijk als ik rondjes draai en ook heb ik hoogtevrees.
Ik durf niet in die snelle achtbaan, maar mijn broertje is een echte waaghals.
Frisdranken ... cola en sinas bevatten vaak erg veel suiker.

Slide 9 - Drag question

Welk tekstverband geeft het signaalwoord 'toch' aan?
A
Tijd verband
B
Voorbeeld verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 10 - Quiz

Welk tekstverband geeft het signaalwoord 'terwijl' aan?
A
Tijd verband
B
Voorbeeld verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 11 - Quiz

Welk tekstverband geeft het signaalwoord 'zoals' aan?
A
Tijd verband
B
Voorbeeld verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 12 - Quiz

Welk tekstverband geeft het signaalwoord 'verder' aan?
A
Tijd verband
B
Voorbeeld verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 13 - Quiz

Ik ga graag op vakantie naar een warm land als Spanje.
A
Tijd verband
B
Voorbeeld verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 14 - Quiz

Ik ben van mening dat we met dit product moeten stoppen, maar daar denkt mijn zakenpartner anders over.
A
Tijd verband
B
Voorbeeld verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 15 - Quiz

Welk tekstverband hoort bij de signaalwoorden 'ook' en 'bovendien'?
A
Tijd verband
B
Voorbeeld verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 16 - Quiz

Welk tekstverband herken je in
deze zin?
A
Tijd verband
B
Voorbeeld verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 17 - Quiz

Op welk tekstverband wijzen de
signaalwoorden maar, toch en echter?
A
Tijd verband
B
Voorbeeld verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 18 - Quiz

In welke zin zie je het tekstverband: voorbeeld?
A
Ik heb me verslapen en bovendien had ik een lekke band.
B
Ik houd erg van fruit als appels en peren.
C
Ook al had ik goed geleerd, toch had ik een slecht cijfer
D
Nadat mijn moeder de dokter heeft gebeld, ging ik slapen.

Slide 19 - Quiz

Ik vind dit niet bepaald mooi, bovendien heb ik het niet nodig.
A
Tijd verband
B
Voorbeeld verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 20 - Quiz

Voordat Willem naar school gaat, ontbijt hij met zijn moeder. Daarna vertrekt hij naar zijn vriend.
A
Tijd verband
B
Voorbeeld verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 21 - Quiz

Veel meiden willen naar het optreden van Pink, maar er is maar een beperkt aantal kaarten te koop.
A
Tijd verband
B
Voorbeeld verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 22 - Quiz

Elk basispakket bestaat uit een aantal standaardproducten waar je vandaag de dag niet meer zonder kunt, zoals internetbankieren en een pinpas.
A
Tijd verband
B
Voorbeeld verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 23 - Quiz

Bedenk zelf een zin waarin een tegenstellend verband staat.

Slide 24 - Open question

Bedenk zelf een zin waarin je een signaalwoord van het tekstverband voorbeeld gebruikt.

Slide 25 - Open question