Unité 3 apprendre 1 t/m 5 + 6FN

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Unité 3 

apprendre 1 t/m 5 

Wat betekent:
DIFFICILE?

1. makkelijk
2. moeilijk
3. vaak
4. behalve

Welk woord past in de zin?

J´ai 18 sur 20. Je suis _______ en anglais!

1. nul en
2. fort en

Welk woord heeft niet met SCHOOL te maken?

1. Le cahier
2. l´élève
3. l´interro
4. la fois

Travailler

donner

commencer

praten

kijken

terminer

werken

geven

beginnen

parler

regarder

eindigen

Hoe vertaal je:
ZIEK?

Wel woord past in de zin?
Le prof d´histoire est ______

1. bientôt
2. désolé
3. strict
4. ensemble

Vertaal:
BEHALVE

lundi

mardi

mercredi

dimanche

vendredi

Samdedi

jeudi

Maandag

Dinsdag

Woensdag

Donderdag

Vrijdag

Zaterdag

Zondag

Goed of fout gespeld?
REDOUBBLER

1. goed
2. fout

Goed of fout gespeld?
DESINER

1. goed
2. fout

Welk vak hoort bij het plaatje. Noteer in het Frans.

Welk vak hoort bij het plaatje? Noteer in het Frans.

Wat betekent
BEAUCOUP?

1. alles
2. bijna
3. lezen
4. veel

Wat is de vertaling van:
DÉSOLÉ?

Hoe vertaal je:
GAUW?

Wat betekent:
IL DOIT

1. Hij doet
2. Hij gaat
3. Hij moet
4. Hij maakt

Noteer de uitgangen van ww op ER

Zet het werkwoord in de juiste vorm
Je ------- jouer

Zet het werkwoord in de juiste vorm
Nous ---------- travailler

Zet het werkwoord in de juiste vorm
Ils ---------- demander

Vertaal:
JIJ PRAAT

Vertaal:
JULLIE TEKENEN

Welke woorden krijg je na
AIMER/ ADORER/DÉTESTER/PRÉFÉRÉR?

1. un/ une/ des
2. le/la/l´/les
3. e/es/e

Vertaal het woord tussen haakjes
J´adore _______ (pennen).

Vertaal het woord tussen haakjes:
On déteste _______ (sport)