spellingquiz

De regel van 't sexy fokschaap is voor....
A
spelling van werkwoorden in VT
B
spelling van werkwoorden in TT
C
spelling van zelfstandige naamwoorden
D
spelling van alle woorden
1 / 36
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, b, kLeerjaar 3,4

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

De regel van 't sexy fokschaap is voor....
A
spelling van werkwoorden in VT
B
spelling van werkwoorden in TT
C
spelling van zelfstandige naamwoorden
D
spelling van alle woorden

Slide 1 - Quiz

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeuren

Slide 2 - Quiz

7. (vinden) Ik ... spelling erg lastig.
A
vint
B
vind
C
vindt
D
vinden

Slide 3 - Quiz

werkwoordspelling
A
Hij bediend de gasten
B
Hij bedient de gasten

Slide 4 - Quiz

werkwoordspelling
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.

Slide 5 - Quiz

Vin.. jij werkwoordspelling moeilijk om te leren?
A
Vindt
B
Vind

Slide 6 - Quiz

Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 7 - Quiz

werkwoordspelling
A
Zij begeleiden de vrouw naar huis gisteren
B
Zij begeleidden de vrouw naar huis gisteren.

Slide 8 - Quiz

werkwoordspelling
(worden) ... je vader boos als je een onvoldoende haalt?
A
word
B
wordt

Slide 9 - Quiz

Werkwoordspelling

Ik vind(en) het geweldig dat jij je aanmeld(en) om oudjes te helpen.
A
vind/aanmeld
B
vindt/aanmeldt
C
vindt/aanmeld
D
vind/aanmeldt

Slide 10 - Quiz

Hij ... graag nog extra uitleg bij de werkwoordspelling.
A
wil
B
wilt

Slide 11 - Quiz

De (hout) tafel
A
houte
B
houten

Slide 12 - Quiz

de (goud) ring
A
gouden
B
goude

Slide 13 - Quiz

Het (plastic) speelgoed
A
plastic
B
plasticen

Slide 14 - Quiz

de (riet) mand
A
rieten
B
riete
C
riet

Slide 15 - Quiz

meervoud:
schaal
A
schallen
B
schaals
C
schalen
D
schaalen

Slide 16 - Quiz

Meervoud van dominee is?
A
dominees
B
dominee's

Slide 17 - Quiz

Meervoud:
Trap
A
trapen
B
traps
C
trappen
D
trap's

Slide 18 - Quiz

Meervoud -s of -'s
A
dictees
B
dictee's

Slide 19 - Quiz

Meervoud -s of -'s
A
garages
B
garage's

Slide 20 - Quiz

Meervoud -s of -'s
A
babys
B
baby's

Slide 21 - Quiz

meervoud:
wolf
A
wolven
B
wolfen
C
wolffen
D
wolfs

Slide 22 - Quiz

Samenstellingen schrijf je zoveel mogelijk aan elkaar
A
goed
B
fout

Slide 23 - Quiz

Kies de juiste samenstelling
A
Kippenhok
B
Kippehok

Slide 24 - Quiz

Kies de juiste samenstelling
A
Aspergesoep
B
Aspergensoep

Slide 25 - Quiz

Kies de juiste samenstelling
A
Zonnescherm
B
Zonnenscherm

Slide 26 - Quiz

Wat is de juiste samenstelling?
A
spinnenweb
B
spinneweb

Slide 27 - Quiz

Hoe schrijf je de samenstelling: beer + gezellig?
A
berengezellig
B
beregezellig

Slide 28 - Quiz

Maak er een samenstelling van
geboorte + cijfer =


A
geboortecijfer
B
geboortencijfer

Slide 29 - Quiz

Hoe maak je de samenstelling:

verrassing+aanval
A
verrassingsaanval
B
verrassingaanval

Slide 30 - Quiz

Welke samenstelling is correct geschreven?
A
groenteboer
B
groentenboer

Slide 31 - Quiz

De man fluisterde: "Ik kan niet meer".
A
leestekens/hoofdletters zijn goed geschreven
B
leestekens/hoofdletters zijn verkeerd geschreven.

Slide 32 - Quiz

We oefenen met de volgende leestekens: komma, punt, vraagteken en uitroepteken.
A
De leestekens zijn goed geschreven
B
De leestekens zijn niet goed geschreven

Slide 33 - Quiz

Welke leestekens gebruik je bij een citaat?
A
Uitroeptekens
B
Dubbele punt en aanhalingstekens

Slide 34 - Quiz

Welk leesteken hoort er achter de zin?
Vind jij leestekens moeilijk

A
een punt
B
een uitroepteken
C
een vraagteken
D
niets

Slide 35 - Quiz

Wat vind je nog moeilijk?

Slide 36 - Open question