This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.
Aan een tekstverband zie je wat
woorden, zinnen en alinea's
met elkaar te maken hebben.
Deze teksverbanden kun je meestal herkennen aan signaalwoorden.
voorbeeld: Ik houd erg van pasta, maar spruitjes vind ik heel vies.
verband= tegenstelling
Signaalwoorden van een voorbeeld zijn:
zo, zoals, bijvoorbeeld, onder andere
Mijn broer moet nodig naar de kapper en hij moet ook naar tandarts.
Signaalwoorden van een opsomming zijn:
ten eerste, ten tweede, tenslotte,
en, ook, bovendien, daarnaast, verder
Vanmorgen moest ik vroeg opstaan, maar morgen kan ik uitslapen.
Signaalwoorden van een tegenstelling zijn:
maar, echter, toch
Signaalwoorden van een conclusie zijn:
dus, daarom, kortom