This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Thema 4: eten & drinken
Slide 1 - Slide
de lepel
eet je soep mee
ligt naast je bord
hoort bij vork en mes
vork, lepel, mes = bestek
de lepel - de lepels
zin: Soep eet je met een lepel.
33
Slide 2 - Slide
de maaltijd
eet je drie keer per dag
ontbijt - ochtend
lunch - middag
warm eten - avond
de maaltijd - de maaltijden
zin: Ik eet de maaltijd in de keuken.
34
Slide 3 - Slide
de man
volwassen jongen
geen vrouw
de man - de mannen
zin:De man gaat naar de winkel.
zin:De man woont in Den Helder.
35
Slide 4 - Slide
de melk
komt uit een koe of geit
drinken
altijd wit
zin: Ik drink elke avond melk.
zin:Melk met chocolade is chocolademelk.
36
Slide 5 - Slide
het menu
een lijst met eten in een restaurant
je mag kiezen wat je eet
het menu - de menu's
zin: Er staat pizza op het menu.
37
Slide 6 - Slide
het mes
scherp
om mee te snijden
om mee te smeren
het mes - de messen
zin: Ik smeer boter met een mes.
zin: Het mes is heel scherp.
38
Slide 7 - Slide
met
iemand erbij
iets erbij
voorzetsel (in, uit, onder, naast, onder, boven etc)
zin: Ik ga samen met mijn zus naar school.
zin: Ik eet pasta met saus.
39
Slide 8 - Slide
niet
niet < --- > wel
ontkennen
geen
zin: Ik ga niet naar huis.
zin: Doe dat maar niet.
zin: Ik kan niet komen. Ik heb een andere afspraak.
40
Slide 9 - Slide
Soep eet je met de .............
33
A
vork
B
mes
C
lepel
D
bestek
Slide 10 - Quiz
Welke maaltijden eet jij op één dag?
34
Slide 11 - Open question
Waar zie je een man?
35
A
B
C
D
Slide 12 - Quiz
Waar zie je: melk?
36
A
B
C
D
Slide 13 - Quiz
Vul de woorden in.
In een restaurant kan ik eten ............ van het .............
29+37
A
lekker - pizza
B
menu - kiezen
C
pizza - lekker
D
kiezen - menu
Slide 14 - Quiz
Ik eet de soep met een ............., het vlees snijd ik met een .......... en de aardappel prik ik met een ..................
Welke woorden vul je in?
33+38+56
Slide 15 - Open question
De maaltijd eten met mes, vork en lepel is netjes.
(er zijn meer goede antwoorden)
33+38+56
33+38+56
A
lepel - vork - mes
B
vork - lepel - mes
C
vork - mes - lepel
D
mes - lepel - vork
Slide 16 - Quiz
Waarmee kun je snijden en smeren? Kies de goede foto.
38
A
B
C
D
Slide 17 - Quiz
Maak een zin met het woord: met/ patat/ mayonaise/ ketchup - minimaal 4 woorden - Let op de goede volgorde: persoonswoord - werkwoord - de rest van de zin - gebruik een hoofdletter en een punt een persoonswoord een werkwoord (goede vorm!) een voegwoord
39
Slide 18 - Open question
59+40
wel
niet
Slide 19 - Drag question
Ik ga geen boodschappen doen, want de winkel is al gesloten.