In blok 3 hebben we het ook over verschillende soorten werkwoorden gehad.
In een zin staat altijd één zelfstandig werkwoord of één koppelwerkwoord (nooit beide).
Zww --> geeft aan dat het onderwerp iets doet: De jongen werkt hard.
Kww --> geeft aan dat het onderwerp iets is: De jongen is een harde werker.
Vorm van zijn, worden, blijven, lijken en schijnen.
Als je meer dan één werkwoord in een enkelvoudige zin hebt, dan heb je ook te maken met hulpwerkwoorden; die helpen de zin op te bouwen. Het hulpwerkwoord is dan de persoonsvorm (het werkwoord dat verandert).
De jongen heeft hard gewerkt: heeft = hww, gewerkt = zww.
De jongen is een harde werker geweest: is = hww, geweest = kww.
Let op: je kunt nóóit alleen een hulpwerkwoord in een zin hebben, er staat ook altijd óf een zelfstandig werkwoord in de zin óf een koppelwerkwoord.