> Aan het einde van deze les kun je de vijf zinsdelen aanwijzen in een zin.
> Aan het einde van deze les kun je uitleggen hoe je de vijf zinsdelen kunt vinden in
een zin.
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1
This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Lesdoelen
> Aan het einde van deze les weet je wat
- het onderwerp
- de persoonsvorm
- het werkwoordelijk gezegde
- het lijdend voorwerp
- het meewerkend voorwerp is.
> Aan het einde van deze les kun je de vijf zinsdelen aanwijzen in een zin.
> Aan het einde van deze les kun je uitleggen hoe je de vijf zinsdelen kunt vinden in
een zin.
Slide 1 - Slide
zinsdelen
Slide 2 - Slide
Grammatica - zinsdelen
Persoonsvorm, onderwerp en zinsdelen
Slide 3 - Slide
ZINSDELEN
Slide 4 - Slide
Zinsdelen
Het onderwerp [ow] en de persoonsvorm [pv] zijn zinsdelen.
Jan | heeft| vorige week | een film | gekeken.
ow| pv | vorige week | een film | gekeken.
Het gezegde is ook een zinsdeel.
Slide 5 - Slide
Zinsdelen
Het onderwerp [ow] en de persoonsvorm [pv] zijn zinsdelen.
Jan | heeft| vorige week | een film | gekeken.
ow| pv | vorige week | een film | gekeken.
Het werkwoordelijk gezegde [wg] is ook een zinsdeel.
Slide 6 - Slide
Grammatica - Zinsdelen
Een zin | bestaat | uit zinsdelen.
Alles wat voor de persoonsvorm staat of kan staan is 1 zinsdeel.
Slide 7 - Slide
Wat zijn zinsdelen?
Zinnen zijn gemaakt van zinsdelen. Het zijn een soort puzzelstukjes.
Slide 8 - Slide
zinsdeel 1
zinsdeel 2
zinsdeel 3
zinsdeel 4
zinsdeel 5
Joris
ging
gisteren
op
de
fiets
naar
voetbal
Slide 9 - Drag question
Verdeel de zin in drie zinsdelen door te slepen.
zinsdeel 1
zinsdeel 2
zinsdeel 3
Mijn
vriend
eet
een
broodje
kroket
Slide 10 - Drag question
Maak zinsdelen en sleep ze naar de juiste plek.
Zinsdeel 1
Zinsdeel 2
Zinsdeel 3
Zinsdeel 4
Zinsdeel 5
Niet
iedereen
kan
een
prijs
winnen
vandaag
Slide 11 - Drag question
Opdracht: geef aan welke woorden bij hetzelfde zinsdeel horen. Begin vooraan in de zin (ik = zinsdeel 1). Dus er kunnen meerdere woorden in een zinsdeel zitten.
Zinsdeel 1
Zinsdeel 2
Zinsdeel 3
Zinsdeel 4
Zinsdeel 5
Ik
vind
dit
onderdeel
van
Nederlands
leuk
Slide 12 - Drag question
Zinsdeel 1
Zinsdeel 2
Zinsdeel 3
Zinsdeel 4
Vrijdag
gaat
de
kat
naar
de
dierenarts.
Slide 13 - Drag question
Maak zinsdelen en sleep ze naar de juiste plek.
Zinsdeel 1
Zinsdeel 2
Zinsdeel 3
Zinsdeel 4
Zinsdeel 5
Ik
maak
straks
mijn
opdrachten
wel
Slide 14 - Drag question
zinsdeel 1
zinsdeel 2
zinsdeel 3
zinsdeel 4
zinsdeel 5
Larissa
gaat
morgen
op
de
fiets
naar
school
Slide 15 - Drag question
Wat weet jij over zinsdelen?
Slide 16 - Open question
Zijn de lesdoelen behaald?
Jullie weten nu wat
> het onderwerp
> de persoonsvorm
> het gezegde
> het lijdend voorwerp
> het meewerkend voorwerp is.
> Aan het einde van deze les kun je de vijf zinsdelen aanwijzen in een zin.
> Aan het einde van deze les kun je uitleggen hoe je de vijf zinsdelen kunt vinden in
een zin.
> Jullie weten wat:
- het onderwerp
- de persoonsvorm
- het werkwoordelijk gezegde
- het lijdend voorwerp
- het meewerkend voorwerp is.
> Jullie kunnen de vijf zinsdelen aanwijzen in een zin.
> Jullie kunnen uitleggen hoe je de vijf zinsdelen kunt vinden in een zin.
Zijn de lesdoelen behaald?
Slide 17 - Slide
Kim speelt buiten met haar zusje. (PV)
Slide 18 - Open question
Sead speelt graag tennis. (LV)
Slide 19 - Open question
De fabriek heeft alle producten een stikker gegeven. (G)
Slide 20 - Open question
Ella geeft iedereen uit haar klas een ijsje. (MV)
Slide 21 - Open question
Peter verkocht zijn fiets aan een vriendje op school. (LV)
Slide 22 - Open question
De moeder van Lara is altijd boos. (O)
Slide 23 - Open question
Voor Valentijnsdag geeft Achmed Fatima een doosje met bonbons. (LV)
Slide 24 - Open question
De kleuters delen het speelgoed met elkaar. (PV)
Slide 25 - Open question
Samuels moeder maakt een grote schaal lasagne voor de groep hongerige jongens. (MV)
Slide 26 - Open question
Ma 28 jan
Alle opdrachten van Grammatica blok 4 moeten af zijn.