Zinsdelen

Lekker Lezen!


Pak je leesboek en ga lekker lezen!


timer
10:00
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quiz, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Lekker Lezen!


Pak je leesboek en ga lekker lezen!


timer
10:00

Slide 1 - Slide

 Zinsdelen

Slide 2 - Slide

Zinsdeel
Een zin bestaat uit zinsdelen.
Een zinsdeel kan uit één woord bestaan, maar ook uit twee of meer woorden.


Eén zinsdeel ken je al ;-):de persoonsvorm 

Slide 3 - Slide

Een zin | bestaat | uit zinsdelen.


Alles wat voor de persoonsvorm staat of kan staan is 1 zinsdeel.

Slide 4 - Slide

Zinsdelen
Verdeel de zin in zinsdelen. 
 Zet een schuine streep ( / ) tussen de zinsdelen. 

Verdeel / de zin / in zinsdelen

Tip: HUSSEL DE VOLGORDE!!!

Slide 5 - Slide

 Zinsdelen
Bijvoorbeeld de zin:
Ik eet een appel in de klas.

Slide 6 - Slide

PV vinden
  • Tijdproef
  • Getalproef
  • Zin vragend maken

Slide 7 - Slide

Onderwerp vinden?
  • Het onderwerp vind je door:
  • wie of wat + persoonsvorm

Slide 8 - Slide

Zinsdelen
Het onderwerp [ow] en de persoonsvorm [pv] zijn zinsdelen.

Jan | heeft | vorige week | een film | gekeken.
ow  |   pv    | vorige week | een film | gekeken.

Het werkwoordelijk gezegde [wg] is ook een zinsdeel.

Slide 9 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde = alle ww in de zin.

Jantje heeft een fiets gestolen. 
wg: heeft gestolen

Slide 10 - Slide

Jij had het me moeten vertellen

1. pv = had
2. andere ww=moeten vertellen
3. gezegde= had moeten vertellen

Slide 11 - Slide

lijdend voorwerp vinden
Vraag wie of wat + gezegde + onderwerp

Slide 12 - Slide

lijdend voorwerp vinden (lv)
lijdend voorwerp  = wie/wat + wg + ow

    De buurman heeft een hond gekocht.  -> 
    Wie/wat heeft de buurman gekocht? ->  een hond

    Jan eet vanavond pizza. -> Wat eet Jan?

Slide 13 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp?

Deze klas kan het lijdend voorwerp vinden.
A
Deze klas
B
kan
C
het lijdend voorwerp
D
vinden

Slide 14 - Quiz

Meewerkend voorwerp:


aan of voor wie/wat + ww gezegde + ond

Slide 15 - Slide

Het meewerkend voorwerp


Het meewerkend voorwerp is vaak de andere persoon in de zin.

Je kan voor het meewerkend voorwerp 'aan' of 'voor' zetten.

Slide 16 - Slide

LET DUS OP!
Als er 'aan' of 'voor' bij het meewerkend voorwerp staat, dan hoort dat altijd bij het meewerkend voorwerp!

Slide 17 - Slide

nieuw zinsdeel:

- de bijwoordelijke bepaling

Geeft antwoord op de volgende vragen:


Slide 18 - Slide

Bijwoordelijke bepaling

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Volgorde zinsdelen benoemen:
1. Zoek de PV
2.Verdeel de zin in zinsdelen
3. Zoek het onderwerp
4. Zoek het ww gezegde
5. Zoek het lijdend voorwerp:
Wie/wat + ww gez +ond = lv
6. Zoek het meewerkend voorwerp: 
aan/voor wie + gezegde + ond + lvwp
7. Zoek de bijwoordelijke bepaling

Slide 21 - Slide

Nakijken (of afmaken) de opdrachten die je in de laatste les voor de kerstvakantie gemaakt hebt:

opdracht 1,4,6,7,8 en 10 vanaf blz 153

klaar: ga oefenen met de link in Magister

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Link

Slide 24 - Link

Slide 25 - Link

Deze les:

1. Lezen in je leesboek
2. Nakijken: Woorden 2.5 en Grammatica 2.7
3. Klaar: Test Jezelf Grammatica

Slide 26 - Slide