What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Zinsdelen herhaling
Zinsdelen
1 / 37
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 1
This lesson contains
37 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Zinsdelen
Slide 1 - Slide
Stil Lezen
timer
10:00
Stil lezen:
Slide 2 - Slide
Zinsdeel
Een zin bestaat uit
zinsdelen
.
Een
zinsdeel
kan uit
één woord
bestaan, maar ook uit
twee of meer woorden.
Eén zinsdeel ken je al ;-):de persoonsvorm
Slide 3 - Slide
Een zin | bestaat | uit zinsdelen.
Alles wat voor de persoonsvorm staat of
kan
staan is 1 zinsdeel.
Slide 4 - Slide
Zinsdelen
Verdeel de zin in zinsdelen.
Zet een schuine streep ( / ) tussen de zinsdelen.
Verdeel / de zin / in zinsdelen
Slide 5 - Slide
Zinsdelen
Bijvoorbeeld de zin:
Ik eet een appel in de klas.
Slide 6 - Slide
Wat zijn zinsdelen?
Een zin bestaat uit zinsdelen.
Een zinsdeel kan bestaan uit één woord, maar ook uit een paar woorden die bij elkaar horen.
Belangrijk: de persoonsvorm is altijd het
eerste
zinsdeel dat je bepaalt!
Slide 7 - Slide
PV vinden
Tijdproef
Getalproef
Zin vragend maken
Slide 8 - Slide
Onderwerp vinden?
Het onderwerp vind je door:
wie of wat + persoonsvorm
Slide 9 - Slide
Zinsdelen
Het
onderwerp [ow]
en de
persoonsvorm [pv]
zijn zinsdelen.
Jan
|
heeft
|
vorige week
|
een film
|
gekeken.
ow
|
pv
|
vorige week
|
een film
|
gekeken.
Het
werkwoordelijk gezegde [wg]
is ook een zinsdeel.
Slide 10 - Slide
Zinsdelen
Zinnen bestaan uit zinsdelen.
Persoonsvorm en onderwerp ken je al.
Het werkwoordelijk gezegde is ook een zinsdeel.
Slide 11 - Slide
Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde = alle ww in de zin.
Jantje heeft een fiets gestolen.
wg: heeft gestolen
Slide 12 - Slide
Jij had het me moeten vertellen
1. pv = had
2. andere ww=moeten vertellen
3. gezegde= had moeten vertellen
Slide 13 - Slide
Zinsdelen
Hoeveel zinsdelen heeft de zin?
'Over twee weken heb ik vakantie ?
A
4 zinsdelen
B
5 zinsdelen
C
3 zinsdelen
D
6 zinsdelen
Slide 14 - Quiz
lijdend voorwerp vinden
Vraag wie of wat + gezegde + onderwerp
Slide 15 - Slide
lijdend voorwerp vinden (lv)
1
lijdend voorwerp = wie/wat + wg + ow
De buurman heeft een hond gekocht. ->
Wie/wat heeft de buurman gekocht? ->
een
hond
Jan eet vanavond pizza. -> Wat eet Jan?
Slide 16 - Slide
Wat is het lijdend voorwerp?
Deze klas kan het lijdend voorwerp vinden.
A
Deze klas
B
kan
C
het lijdend voorwerp
D
vinden
Slide 17 - Quiz
Oefenzinnen
Jullie gaan nu aan de slag met oefenzinnen
Slide 18 - Slide
Volgorde zinsdelen benoemen:
1. Zoek de PV
2.Verdeel de zin in zinsdelen
3. Zoek het onderwerp
4. Zoek het ww gezegde
5. Zoek het lijdend voorwerp:
Wie/wat + ww gez +ond = lv
Slide 19 - Slide
Zinsdelen , les 2:
nieuwe zinsdelen toevoegen:
meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling
Slide 20 - Slide
Lesdoelen:
- Ik kan de zinsdelen pv, ww gezegde, ond en lvwp benoemen in een zin
- Ik weet hoe ik het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling kan zoeken in een zin
Slide 21 - Slide
Hoe vind je het meewerkend voorwerp:
wie/wat +gezegde+onderwerp+ lijdend voorwerp
Slide 22 - Slide
Het meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp is vaak de andere persoon in de zin.
Je kan voor het meewerkend voorwerp 'aan' of 'voor' zetten.
Slide 23 - Slide
LET DUS OP!
Als er 'aan' of 'voor' bij het meewerkend voorwerp staat, dan hoort dat altijd bij het meewerkend voorwerp!
Slide 24 - Slide
Meewerkend voorwerp
onderwerp
meewerkend voorwerp
lijdend voorwerp
Slide 25 - Slide
Wat kan je altijd bij het meewerkend voorwerp doen?
A
Aan/voor toevoegen
B
Alleen voor toevoegen
C
Aan/voor weghalen
D
Aan weghalen
Slide 26 - Quiz
Het meewerkend voorwerp ...
A
ondergaat iets
B
is de ontvanger (aan wie/voor wie)
Slide 27 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp?
Zij heeft het ons toch verteld.
A
zij
B
heeft
C
ons
D
toch
Slide 28 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp?
De juf heeft mij de betekenis van het meewerkend voorwerp uitgelegd.
A
Joris
B
de betekenis
C
het meewerkend voorwerp
D
mij
Slide 29 - Quiz
Ontleden: Een meewerkend voorwerp...
A
… begint altijd met een voorzetsel.
B
… begint nooit met een voorzetsel.
C
… kan met een voorzetsel beginnen, maar dat hoeft niet.
D
… geen idee wat dat is.
Slide 30 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp?
De juf heeft mij de betekenis van het meewerkend voorwerp uitgelegd
A
De juf
B
de betekenis
C
het meewerkend voorwerp
D
mij
Slide 31 - Quiz
Bijwoordelijke bepaling
We noemen de bijwoordelijke bepaling ook wel de ‘
prullenbak
’. Alles wat je overhoudt, noem je een bijwoordelijke bepaling.
Slide 32 - Slide
Om de bijwoordelijke bepaling te vinden, stel je de vragen:
waar?= bijwoordelijke bepaling van plaats
wanneer?= bijwoordelijke bepaling van tijd
hoe?= bijwoordelijke bepaling van reden
Slide 33 - Slide
Doen:
opdrachten 1 t/m 7 van grammatica (1.7) maken, vanaf blz 53
Slide 34 - Slide
www.cambiumned.nl
Slide 35 - Link
www.jufmelis.nl
Slide 36 - Link
learningapps.org
Slide 37 - Link
More lessons like this
Zinsdelen herhaling
October 2024
- Lesson with
47 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 1
Zinsdelen
23 days ago
- Lesson with
26 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 1
Les 5 (21 september 2024)
September 2024
- Lesson with
20 slides
Nederlands
Secondary Education
Age 12
L17 Zinsdelen
March 2024
- Lesson with
37 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
SCC M4 L4 zinsleer bwb
October 2023
- Lesson with
31 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Bijwoordelijke bepaling (bwb)
March 2024
- Lesson with
20 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, t
Leerjaar 2
Bijwoordelijke bepaling
November 2024
- Lesson with
19 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, t
Leerjaar 2
Bijwoordelijke bepaling
September 2021
- Lesson with
15 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, t
Leerjaar 2