leesvaardigheid

1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

leesvaardigheid
donderdag 25 mei

M3+H3

Slide 2 - Slide

M3:
leesvaardigheid HS4:
- verbanden en signaalwoorden

- maken HS4:
opdracht 1 t/m 4
H3:
leesvaardigheid HS3:
- argumentatie 1

leesvaardigheid HS4:
- argumentatie 2

- maken HS3:
opdracht 6
- maken HS4:
opdracht 3 +4

Slide 3 - Slide

Tijd
Voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger.

Slide 4 - Slide

Oorzaak – gevolg
Door, doordat, waardoor, te danken aan

Slide 5 - Slide

Voorwaarde
Als, wanneer, tenzij, in (voor) het geval dat

Slide 6 - Slide

Opsomming
En, ook, ten eerste, ten tweede, vervolgens

Slide 7 - Slide

Opsomming
En, ook, ten eerste, ten tweede, vervolgens

Slide 8 - Slide

Tegenstelling
Zo, evenals, in vergelijking met, soortgelijk(e)

Slide 9 - Slide


Voorbeeld/ toelichting
Een voorbeeld ( hier)van, ter illustratie, bijvoorbeeld, zoals

Slide 10 - Slide

Terwijl de politie onderzoek doet naar het ongeluk, worden de gewonden meegenomen naar het ziekenhuis.
Wat voor een signaalwoord is terwijl?
A
Tijd
B
Opsomming
C
Tegenstelling
D
Conclusie

Slide 11 - Quiz

Wat is het signaalwoord in de volgende zin:
Ik wil niet naar mijn oma, toch ga ik even kijken hoe het met haar gaat.

Slide 12 - Open question

Welk signaalwoord geeft geen volgorde aan?
A
Dan
B
Vervolgens
C
Ten slotte
D
Zoals

Slide 13 - Quiz

meervoudige argumentatie = 
onafhankelijke argumentatie

vb:
Iedereen zou per direct moeten stoppen met roken.
Argument: roken is slecht voor je.
Argument: roken kost veel geld.
nevenschikkende argumentatie =
 afhankelijke argumentatie

vb:
Iedereen zou per direct moeten stoppen met roken.
Argument: roken kost veel geld.
Argument: het is belangrijk om aan het eind van de maand geld over te houden om te sparen.

Slide 14 - Slide

argumentatieschema
stappenplan:

1. zoek het standpunt = basis van het schema
                zoek de signaalwoorden
2. zoek de argumenten
                zoek de signaalwoorden
3. staan de argumenten met elkaar in verband? 

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

betogende tekst
standpunt = mening van de schrijver
argumenten = redenen
         signaalwoorden: want, omdat, namelijk, immers
einde tekst: conclusie
        signaalwoorden: dus, concluderend, dat betekent

lezer overtuigen van standpunt
- argumenten
- tegenargumenten en weerlegging

Slide 18 - Slide

M3:

Huiswerk:
HS5, opdracht 1 t/m 4
H3:

Huiswerk:
HS3, opdracht 6
HS4, opdracht 3+4

Slide 19 - Slide