This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Argumentatie
Lezen, h3
Slide 1 - Slide
Lesplanning
Korte activiteit
Instructie/quiz
werken
Afsluiten
Slide 2 - Slide
Spelen met woorden: raadsel
Geef iedereen de kans om het raadsel op te lossen: roep je geen antwoorden door de klas, maar doe de het in je hoofd.
Lees het raadsel rustig en probeer hem in je hoofd op te lossen (schrijf je antwoord eventueel even in je schrift op)
Schrijf je antwoord in de volgende sheet.
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
antwoord
Slide 5 - Open question
Slide 6 - Slide
antwoord
Slide 7 - Open question
Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
kan je het onderscheid maken tussen standpunt en argument
kan je het onderscheid maken tussen een feitelijke en waarderende argumenten
heb je geoefend met het weergeven van een argumentatie in een blokjesschema
Slide 8 - Slide
Schrijf drie dingen op die je van de vorige les onthouden hebt.
Slide 9 - Mind map
Wat wordt er bedoeld met 'argumenten'?
Slide 10 - Mind map
Welke soorten argumenten ken je?
Slide 11 - Mind map
De meeste deelnemers van het Eurovisie songfestival kunnen niet zingen, dus ze kunnen er net zo goed mee stoppen.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument
Slide 12 - Quiz
De smartphone is onmisbaar. Je kan er nu bijna overal geld mee overmaken.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument
Slide 13 - Quiz
Je moet je warm kleden als je de deur uitgaat, want de temperatuur komt vandaag niet boven nul.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument
Slide 14 - Quiz
Een waarderend argument kun je controleren op waarheid.
A
waar
B
niet waar
Slide 15 - Quiz
Welke argumentatievormen ken je?
Slide 16 - Mind map
Feitelijke argumenten
Een feitelijk argument:
kan je controleren
is waar of onwaar
hoeft niet onderbouwd te worden
Voorbeeld Ik ga morgen naar de film kijken in de Hallen, want die bioscoop is bij mij om de hoek.
Slide 17 - Slide
Waarderende argumenten
Over een waarderend argument kan je van mening verschillen en daarom moet zo’n argument ondersteund worden.
Voorbeeld
- Ik ga morgen naar de film kijken in de Hallen, want die bioscoop vind ik veel prettiger.
Met het argument ‘want die bioscoop vind ik veel prettiger’ zal niet iedereen het eens zijn en dat argument behoeft ondersteuning. Argumenten die je daarvoor zou kunnen aanvoeren zijn bijvoorbeeld: ‘de stoelen zijn er erg prettig’ en ‘op elke stoel heb je goed zicht op het filmdoek’.
Slide 18 - Slide
Weerlegging
Een argument dat laat zien dat een argument zwak of onwaar is noemen we een weerlegging.
Voorbeeld:
Het is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument voor). Maar de kans dat je huidkanker krijgt,, wordt daardoor wel een stuk groter (argument tegen). Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft, is er niets aan de hand (weerlegging).
Slide 19 - Slide
Signaalwoorden
Argumenten kun je herkennen aan signaalwoorden.
Woorden als want, omdat, en immers geven aan dat er een argument volgt.
Of een mening met de woorden ik vind....., ik ben van mening...
Slide 20 - Slide
Verschillende argumentatievormen
Enkelvoudige argumentatie
Meervoudige argumentatie
Nevenschikkende argumentatie
Onderschikkende argumentatie
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Welk argumentatieschema zie je hier?
Slide 23 - Open question
Welk argumentatieschema zie je hier?
Slide 24 - Open question
Enkelvoudige argumentatie
Bij enkelvoudige argumentatie wordt het standpunt onderbouwd met één argument:
De pijl in een schema kan naar boven of naar beneden wijzen. Naar boven betekent ‘dus’. Je leest dan van beneden naar boven. Naar beneden betekent ‘want’. Je leest dan van boven naar beneden.
Het argumentatieschema hierboven lees je dus als volgt:
Iedereen zou per direct moeten stoppen met roken, want roken is ontzettend slecht voor de gezondheid.
Of:
Roken is ontzettend slecht voor de gezondheid, dus iedereen zou per direct moeten stoppen met roken.
Slide 25 - Slide
Onderschikkende argumentatie
Bij onderschikkende argumentatie ondersteunt een argument een eerder genoemd argument.
Het argumentatieschema lees je als volgt:
Iedereen zou per direct moeten stoppen met roken, want roken is ontzettend slecht voor de gezondheid, want roken kan zorgen voor kanker, hart- en vaatziekten en een slechte huid.
Of:
Roken kan zorgen voor kanker, hart- en vaatziekten en een slechte huid, dus roken is ontzettend slecht voor de gezondheid, dus iedereen zou per direct moeten stoppen met roken.
Slide 26 - Slide
Nevenschikkende argumentatie (onafhankelijk)
Bij (onafhankelijk) nevenschikkende argumentatie gebruik je twee of meer argumenten die gelijkwaardig aan elkaar zijn en die je van plaats zou kunnen wisselen in het schema.
Omdat dit argumentatieschema onafhankelijk is, kun je
de argumenten ook onafhankelijk van elkaar lezen:
Roken is ontzettend slecht voor de gezondheid, dus iedereen
zou per direct moeten stoppen met roken.
Roken kost veel geld, dus iedereen zou per direct moeten
stoppen met roken.
Of:
Iedereen zou per direct moeten stoppen met roken, want roken
is ontzettend slecht voor de gezondheid.
Iedereen zou per direct moeten stoppen met roken, want roken kost veel geld.
Slide 27 - Slide
Afhankelijk nevenschikkende argumentatie
Bij afhankelijk nevenschikkende argumentatie hebben de argumenten elkaar nodig (vandaar de term afhankelijk). Samen maken ze een sterk argument om het standpunt mee te onderbouwen.
Het argumentatieschema lees je als volgt:
Roken kost veel geld en het is belangrijk om aan het eind van de maand geld over te houden om te sparen, dus iedereen zou per direct moeten stoppen met roken.
Of:
Iedereen zou per direct moeten stoppen met roken, want roken kost veel geld en het is belangrijk om aan het eind van de maand geld over te houden om te sparen.
Slide 28 - Slide
Stappenplan argumentatieschema
Wanneer je zelf een argumentatieschema gaat opstellen, volg dan onderstaand stappenplan:
Ga altijd eerst op zoek naar het standpunt. Dit is de basis van je schema. Kijk goed naar de signaalwoorden die horen bij het standpunt.
Ga vervolgens op zoek naar de argumenten. Kijk goed naar de signaalwoorden die horen bij het argument.
Kijk daarna of de argumenten die je hebt gevonden met elkaar in verband staan en probeer zo het juiste schema te maken.
Onthoud: van boven naar beneden lees je het schema met ‘want’ en van beneden naar boven lees je het schema met ‘dus’.
Slide 29 - Slide
Het Spinozalyceum is een goede school, want de leerlingen halen goede cijfers.
A
enkelvoudige argumentatie
B
onderschikkende argumentatie
C
nevenschikkende argumentatie
Slide 30 - Quiz
Een onderschikkende argumentatie bestaat altijd maar uit één argument bij het standpunt.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 31 - Quiz
Met wat we nu weten van de omikronvariant moet de samenleving weer open. Geef een argument vóór dit standpunt.
Slide 32 - Open question
Met wat we nu weten van de omikronvariant moet de samenleving weer open. Geef een argument tegen dit standpunt.