pv, ow, wg

2B Nederlands
5 maart 2024
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

2B Nederlands
5 maart 2024

Slide 1 - Slide

Planning
- Lesdoel bespreken
- Uitleg theorie
- Klassikaal oefenen
- Zelfstandig oefenen
- Afsluiting

Slide 2 - Slide

Lesdoel
- Ik kan de persoonsvorm van een zin vinden.
- Ik kan het onderwerp van een zin vinden.
- Ik kan het werkwoordelijk gezegde van een zin vinden.

Slide 3 - Slide

Persoonsvorm
Chantal en Kirsten gaan in hetzelfde team voetballen.



In elke zin staan één of meer werkwoorden. Welke werkwoorden staan er in bovenstaande zin?

Slide 4 - Slide

Persoonsvorm
Er zijn twee manieren om te bepalen welk werkwoord in de zin de persoonsvorm is.

1. Vraagproef
2. Tijdproef

Slide 5 - Slide

Persoonsvorm
1. De vraagproef

Maak van de zin een vraag met precies dezelfde woorden. Het werkwoord dat vooraan komt te staan, is de persoonsvorm.


Chantal en Kirsten gaan in hetzelfde team voetballen.

Slide 6 - Slide

De persoonsvorm
2. Tijdproef



Zet de zin in een andere tijd. Maak van tegenwoordige tijd de verleden tijd of andersom. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.


Chantal en Kirsten gaan in hetzelfde team voetballen.

Slide 7 - Slide

Oefenzinnen
Mevrouw Van Deest probeert de persoonsvorm uit te leggen.
2B is goed aan het oefenen. 

Slide 8 - Slide

Werkwoordelijk gezegde 
Vrijdag wil ik met jou gaan hardlopen.

In deze zin staan meerdere werkwoorden. Een daarvan is de persoonsvorm. Alle werkwoorden samen vormen het werkwoordelijk gezegde.


Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp 'doet' of wat het onderwerp 'overkomt'.

Slide 9 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
Soms bevat het werkwoordelijk gezegde maar één werkwoord (de persoonsvorm), soms zijn het er meer.



Ik fiets elke dag naar school.
Overmorgen wil ik mijn verjaardag gaan vieren.

Slide 10 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
Bij scheidbare werkwoorden horen alle stukjes van het werkwoord bij het werkwoordelijk gezegde.



Thomas zet samen met Sofia de tent op.

Slide 11 - Slide

Onderwerp
Mijn buurmeisje loopt naar het restaurant.



Wat is in deze zin de persoonsvorm?

Slide 12 - Slide

Onderwerp
Mijn buurmeisje loopt naar het restaurant.

Vaak is het onderwerp van de zin de persoon die iets doet. Het kan ook een dier of ding zijn. Een onderwerp kan uit meerdere woorden bestaan.
 Het onderwerp en de persoonsvorm horen bij elkaar. Ze moeten allebei enkelvoud zijn of allebei meervoud.

Slide 13 - Slide

Onderwerp
Mijn buurmeisje loopt naar het restaurant.



1. Zoek de persoonsvorm (pv)

2. Stel de vraag: wie (wat) + persoonsvorm?

Het antwoord op die vraag is het onderwerp


Slide 14 - Slide

Klassikaal oefenen
Vouw en scheur je blad in drie delen. Op blad 1 schrijf je persoonsvorm. Op blad 2 schrijf je onderwerp. Op blad 3 schrijf je werkwoordelijk gezegde.

Je ziet straks voorbeeldzinnen op het bord. Doe het blaadje met het juiste zinsdeel in de lucht.

Slide 15 - Slide

Voorbeeldzinnen
We hebben een stukje gezeild.

Slide 16 - Slide

Ik zal morgen vroeg moeten opstaan.

Slide 17 - Slide

Ik wil binnenkort iets leuks kopen voor mijn vriendje.

Slide 18 - Slide

Ga je hardlopen met dit warme weer?

Slide 19 - Slide

Hila is haar koptelefoon vergeten.

Slide 20 - Slide

Sofie wil morgen graag gaan zwemmen.

Slide 21 - Slide

Aan de slag
Magister --> leermiddelen --> juiste boek --> cursus 5 - grammatica --> paragraaf 2 herhaling zinsdelen lj1

Slide 22 - Slide

Afsluiting
- Ik kan de persoonsvorm van een zin vinden.
- Ik kan het onderwerp van een zin vinden.
- Ik kan het werkwoordelijk gezegde van een zin vinden.

Slide 23 - Slide