Na deze les weet je hoe je kritisch leest om te beoordelen of een tekst objectief en betrouwbaar is.
H. 5 blz. 140
1 / 47
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2
This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 80 min
Items in this lesson
Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?
Oftewel, wat is het doel van deze les?
Na deze les weet je hoe je kritisch leest om te beoordelen of een tekst objectief en betrouwbaar is.
H. 5 blz. 140
Slide 1 - Slide
Proefwerk in de proefwerkweek =
Lezen H. 1 t/m 3 + H 5 en H.6
Voordat we met hoofdstuk 5 gaan beginnen, herhalen we eerst de hoofdstukken 1 t/m 3+ hfdst. 4 van leerjaar 1
Slide 2 - Slide
Maar eerst ga je naar de online versie
Klik op de rechterkant op E-books
Slide 3 - Slide
Kies Flex-leerboek 1 havo/vwo
lees de theorie van H. 4 blz. 108
Slide 4 - Slide
Lees (en beluister) de tekst
Slide 5 - Slide
Wat is het onderwerp van de tekst?
Slide 6 - Open question
Noteer het signaalwoord voor tegenstelling uit alinea 2
Slide 7 - Open question
Noteer de tegenstelling uit alinea 2 in eigen woorden
Slide 8 - Open question
meer / groter / beter enz. dan
vergelijkend verband
zijn signaalwoorden voor een?
Slide 9 - Slide
door middel van, met behulp van
doel-middel verband
zijn signaalwoorden voor een ?
Slide 10 - Slide
met andere woorden, al met al
samenvattend verband
zijn signaalwoorden voor een?
Slide 11 - Slide
Waarom mocht de bestuurder zich niet bewegen in de cabine?
Slide 12 - Open question
Staan de gebeurtenissen in alinea 2 en 3 in een goede tijdsvolgorde beschreven?
Slide 13 - Open question
Wat het onderwerp is kun je met
A
een hele zin zeggen
B
één woord of met een paar woorden zeggen
C
een hele alinea zeggen
D
een paar alinea's zeggen
Slide 14 - Quiz
Om het onderwerp te vinden hoef je een tekst niet helemaal te lezen
A
goed
B
fout
Slide 15 - Quiz
– Kijk naar de titel. – Kijk naar de illustraties (plaatjes, foto’s, lijstjes, rijtjes of schema’s). Bekijk de tekst – Kijk naar eventuele tussenkopjes (de ‘titels’ van tekstgedeeltes). – Let op anders gedrukte woorden (vet, cursief, GROOT of gekleurd). Wat staat in deze volgorde fout?
A
Bekijk de tekst
B
Let op anders gedrukte woorden
C
Kijk naar eventuele tussenkopjes
D
Kijk naar de illustraties
Slide 16 - Quiz
Elke tekst gaat ergens over. Dat noem je het ........... van een tekst.
A
alinea
B
tussenkopje
C
onderwerp
D
illustratie
Slide 17 - Quiz
De belangrijkste informatie in een tekst noemen we?
A
het onderwerp
B
hoofdzaken
C
bijzaken
D
hoofdzorgen
Slide 18 - Quiz
De hoofdzaken van een tekst vind je vaak in de inleiding of in het middenstuk
A
goed
B
fout
Slide 19 - Quiz
De hoofdzaken van een tekst vind je vaak op voorkeursplaatsen zoals het slot of inleiding
A
fout
B
goed
Slide 20 - Quiz
De hoofdzaak van een alinea staat vaak in ?
A
een schema
B
de eerste alinea
C
in een verband
D
de kernzin
Slide 21 - Quiz
De kernzin kan weleens de tweede zin zijn
A
Nee, het is altijd de eerste zin
B
Ja, de eerste zin kan dan het verband met vorige alinea's aangeven
Slide 22 - Quiz
Om een goede samenvatting te maken ( meerdere antwoorden goed)
A
onderstreep je de hoofdzaken en
B
gebruik je signaalwoorden om verbanden aan te geven
C
kijk je naar de bijzaken
D
neem je kernzinnen en andere hoofdzaken over
Slide 23 - Quiz
dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al
Concluderend verband
Welk verband geven deze signaalwoorden aan?
Slide 24 - Slide
Welk verband geven deze signaalwoorden aan?
omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, dankzij
redengevend verband
Slide 25 - Slide
Welk verband geven deze signaalwoorden aan?
doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij
oorzakelijk verband
Slide 26 - Slide
In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea’s met elkaar samen.
Die samenhang heet het
tekstverband
Slide 27 - Slide
Ingewikkeld
of niet?
Verbanden in teksten
Slide 28 - Slide
TEKSTVERBANDEN
Zorgen ervoor dat
woorden, zinnen en alinea's
met elkaar samenhangen.
Slide 29 - Slide
SIGNAALWOORDEN
Aan een
signaalwoord
zie je met
welk tekstverband
je te maken hebt.
Slide 30 - Slide
In jaar 1 leerde je de tekstverbanden:
- chronologisch verband
- opsommend verband
- tegenstellend verband
- toelichtend verband
Slide 31 - Slide
Slide 32 - Slide
Slide 33 - Slide
Hoofdstuk 2 blz.44
Slide 34 - Slide
Slide 35 - Slide
Welk tekstverband herken je? Eerst zet je saldo op je ov-chipkaart, daarna activeer je de kaart en vervolgens kun je inchecken en naar je werk reizen.
A
tijdsvolgorde (chronologie)
B
oorzaak-gevolg
Slide 36 - Quiz
Welke drie signaalwoorden voor tijdsvolgorde zie je in de zin:
Eerst zet je saldo op je ov-chipkaart, daarna activeer je de kaart en vervolgens kun je inchecken en naar je werk reizen.
Slide 37 - Open question
Welk tekstverband herken je?
Doordat de brug open was, kwam Peter te laat op zijn werk.
A
tijdsvolgorde (chronologie)
B
oorzaak-gevolg
Slide 38 - Quiz
Via televisie, radio, kranten, tijdschriften en vooral internet kun je snel en makkelijk informatie vinden. Maar die is niet altijd betrouwbaar.
Soms klopt de informatie niet, doordat de auteur niet deskundig genoeg is.
Ook kan de informatie in een tekst verouderd zijn. Zo is een artikel van vijf jaar geleden over elektrische auto’s inmiddels al lang ingehaald door nieuwe ontwikkelingen.
Slide 39 - Slide
Verder kan het voorkomen dat een tekst niet objectief is of dat er informatie wordt weggelaten, omdat de auteur daar belang bij heeft. Denk aan artikelen in roddelbladen of reclamefolders.
In een advertentie voor ijsjes staat bijvoorbeeld ‘als beste getest’, maar er wordt niet vermeld dat aan de test maar een paar mensen meededen en dat het verschil met andere ijsjes minimaal was
.
Je moet een tekst dus kritisch lezen.
Slide 40 - Slide
Stel bij het kritisch lezen van een tekst het volgende vast:
Is de auteur deskundig en onpartijdig?
Geeft de tekst informatie over bijvoorbeeld zijn opleiding of zijn beroep?
Wat is de bron van de tekst?Met andere woorden: waar(in) is de tekst gepubliceerd?
Slide 41 - Slide
Zijn de mensen die geïnterviewd worden, betrouwbaar en deskundig? Komen er voor- én tegenstanders aan het woord?
Is de informatie in de tekst niet verouderd / nog actueel?
Klopt het wat de auteur zegt? Laat hij geen belangrijke dingen weg?
Gebruikt de auteur sterke argumenten of kun je er makkelijk iets tegen inbrengen?
Slide 42 - Slide
Aan de slag
Slide 43 - Slide
Maken:
Hoofdstuk 5 Lezen
blz. 140
startopdracht+
opdr. 1-2-3
Slide 44 - Slide
Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?
Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................