Herhaling Lezen H1 t/m H6

Nederlands
Herhalen Lezen H1 t/m H6
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quiz and text slides.

Items in this lesson

Nederlands
Herhalen Lezen H1 t/m H6

Slide 1 - Slide

Tekstopbouw en hoofdgedachte
Veel teksten bestaan uit drie onderdelen: inleiding, middenstuk en slot.

Inleiding: je maakt kennis met het onderwerp van de tekst. Dit gebeurt bijvoorbeeld met een voorbeeld, een anekdote (grappig verhaaltje) of de aanleiding voor het schrijven van de tekst.

Middenstuk: hier staat de meeste informatie over het onderwerp. 
  • er worden verschillende aspecten (delen) van het onderwerp behandeld (deelonderwerpen)
           VB: 'sporten' - voorbeelden van teamsporten, voordelen en nadelen. 
  • tussenkopjes kunnen helpen om de deelonderwerpen te vinden. 

Slot: het belangrijkste uit de tekst wordt vaak kort herhaald. Soms wordt er ook naar de toekomst gekeken of er wordt een advies gegeven. 

Hoofgedachte: geeft in één zin antwoord op de vraag: wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd? Je vindt de hoofdgedachte vaak in de inleiding of het slot. 

Slide 2 - Slide

Hoofd- en bijzaken
  • Hoofdzaken: de belangrijkste informatie in een tekst. De hoofdzaken vind je vaak op voorkeursplaatsen: inleiding en het slot van de tekst.
  • Bijzaken: de minder belangrijke informatie in een tekst. Dit kun je in principe weglaten.

De hoofdzaak van een alinea staat vaak in de kernzin. Dat is meestal de eerste of laatste zin van een alinea. In de zinnen voor of na de kernzin staat dan nadere uitleg of een voorbeeld. 

Als je een tekst moet onthouden, kun je de belangrijkste informatie (hoofdzaken) in een samenvatting of schema zetten. 


Slide 3 - Slide

Tekstverbanden en signaalwoorden
In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea's met elkaar samen. Die samenhang heet een tekstverband. Signaalwoorden (later, bijvooorbeeld, terwijl, ten eerste, ook, maar, toch, etc.) geven aan op welke manier de woorden, zinnen en/of alinea's samenhangen. Door te letten op tekstverbanden, kun je een tekst beter begrijpen. Er zijn verschillende soorten tekstverbanden.

Slide 4 - Slide

Tekstverbanden en signaalwoorden
  • Opsommend verband: er wordt een aantal zaken die bij elkaar horen na elkaar genoemd.                                      VB: Zorg er ten eerste voor dat je een vast bedrag aan zakgeld krijgt. Spreek verder af hoe vaak je het geld krijgt. Spreek ook af wat je van het geld moet betalen.                                                   

Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook, (nog) verder, ten slotte. Of te herkennen aan een dubbele punt(:), liggende streepjes (-), getallen (1, 2, 3) of dots (*).


  • Tegenstellend verband: geeft aan dat zaken worden genoemd die elkaars tegenovergestelde zijn.                            VB: Veel jongeren willen graag wat bijverdienen, maar er is dit jaar niet veel werk te vinden.

Signaalwoorden: tegenover, maar, hoewel, echter, toch, daarentegen, aan de ene kant ... aan de andere kant.



Slide 5 - Slide

Tekstverbanden en signaalwoorden
  • Chronologisch verband: beschrijft gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde.        VB: Eerst zet je saldo op je ov-chipkaart, daarna activeer je je kaart en vervolgens kun je inchecken.                 

Signaalwoorden: vroeger, later, nu eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen, binnenkort; ook jaartallen en data

  • Toelichtend verband: er wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp, vaak in de vorm van een voorbeeld.                                                                                           VB: Marco is een natuurtalent in balsporten, bijvoorbeeld voetbal.

Signaalwoorden: bijvoorbeeld, zo, als, zoals, denk aan, neem nou

Slide 6 - Slide

Tekstverbanden en signaalwoorden - havo 
Tekstverband
Uitleg
Signaalwoorden
doel-middelverband
Geeft aan welk middel wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken.
opdat, zodat, om te, door middel van, met behulp van
vergelijkend verband
Laat een verschil of overeenkomst zien. 
in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals - ook de vergrotende trap: meer/groter/beter enz. dan
samenvattend verband
Er wordt een verkorte weergave van informatie uit de teksten gegeven.
kortom, samengevat, met andere woorden, al met al

Slide 7 - Slide

Feiten, meningen en argumenten
Feiten kun je controleren of het waar of onwaar is. 

Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt. Je kunt het met een mening eens of oneens zijn. Een mening herken je soms aan signaalwoorden als ik vind, volgens mij, naar mijn mening, mijns inziens. 

Als iemand zegt waaróm hij een bepaalde mening heeft, gebruikt hij een argument. Een argument herken je aan signaalwoorden als want, omdat, namelijk en immers. 

Slide 8 - Slide

Kritisch lezen
Via televisie, radio, kranten, tijdschriften en vooral internet kun je informatie vinden. Hoe weet je of deze informatie betrouwbaar is? Om daar achter te komen is het belangrijk om een tekst kritisch te lezen.  Let op de volgende punten:

  • Is de tekst objectief
  • Is de auteur deskundig en onpartijdig?
  • Wat is de bron van de tekst?
  • Zijn de mensen die geïnterviewd worden, betrouwbaar en deskundig? (voor- en tegenstanders?)
  • Is de informatie in de tekst niet verouderd/nog actueel?
  • Klopt het wat de auteur zegt?
  • Gebruikt de auteur sterke argumenten of kun je er makkelijk iets tegen inbrengen?

Slide 9 - Slide

Tekst en publiek
Een schrijver houdt altijd rekening met zijn publiek, want anders bereikt hij zijn doel niet. Je kunt aan verschillende dingen zien voor welke lezers een tekst bedoeld is.
  • het onderwerp
  • de bron
  • het taalgebruik
  • de lay-out

Slide 10 - Slide

Hoe leren?
  • Neem de theorie (+ evt. de opdrachten) van Lezen H1 t/m H6 nog eens door. 
  • Werk de leerdoelen per hoofdstuk uit (zie Teams)
  • Maak de opdrachten van De Brug
  • Maak de oefentoets (zie Magister)
  • Maak opdrachten opnieuw (vraag aan de docent om deze open te zetten)

Slide 11 - Slide

Volgende les
Morgen: Tekst oefenen

Donderdag 3 juni: Rep. Lezen H1 t/m H6

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Mind map