klas 3 voorbereiding boekentoets 2

Fictie
1 / 41
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Fictie

Slide 1 - Slide

Voorbereiden NE3SE2
  1. Je kunt een analyse maken van een fictieverhaal.
  2. Je kunt voorbeelden uit een verhaal geven om je antwoord toe te lichten.

Wat gaan we doen: herhalen van de theorie en (snelle) oefenvragen tussendoor.

Slide 2 - Slide

Herhaling fictie

Op welke punten moet je in ieder geval iets kunnen vertellen over je boek?




1. genre
2. personages
3. perspectief
4. tijd
5. mening over het boek

Slide 3 - Slide

Genres
  • Een genre is een soort verhaal.
  • Elk genre heeft z'n eigen kenmerken-> leer deze
  • Soms wordt een genre duidelijk gemaakt met een icoon.
  • Let op: fictie en roman zijn GEEN voorbeelden van genres. 
  • Voorbeelden: historisch verhaal, fantasieverhaal, sprookje, detective, thriller, science-fiction (volledige lijst op CL)

Slide 4 - Slide

Wat is GEEN voorbeeld van een genre?
A
humor
B
liefdesverhaal
C
oorlogsverhaal
D
thriller

Slide 5 - Quiz

Wat is WEL een voorbeeld van een genre?
A
roman
B
young adult
C
dystopie
D
jeugdliteratuur

Slide 6 - Quiz

Een genre is:
A
onderwerp van een verhaal
B
een besmettelijke ziekte
C
een icoontje op de zijkant van het boek
D
soort verhaal

Slide 7 - Quiz

Genre?
(Harry Potter)
A
sprookje
B
science fiction
C
fantasie
D
spanning en avontuur

Slide 8 - Quiz

Perspectief
  • ik -perspectief, personaal perspectief, alwetende verteller.
  • Of: meervoudig perspectief
  • Waarom kiest de schrijver voor een bepaald perspectief? Wat is het effect? 

Slide 9 - Slide

Ik-perspectief
  • Je ziet alles door de ogen van de verteller;
  • Geschreven in de ik-vorm;
  • Leert de ik-persoon heel goed kennen;
  • Komt niet te weten wat andere personages voelen of denken.

Slide 10 - Slide

Personaal perspectief
  • Je ziet alles door de ogen van één persoon;
  • Geschreven in de hij- of zij-vorm;
  • Leert de hoofdpersoon goed kennen.

Slide 11 - Slide

Alwetend 
  • De verteller is iemand die alles weet van alle personages;
  • Geschreven in de hij- en zij-vorm;
  • Komt te weten wat alle personages zien, horen, voelen en denken;
  • Verteller weet wat er is gebeurd en wat nog gaat gebeuren.

Slide 12 - Slide

Meervoudig perspectief
Hoofdstuk 1: Ik had deze vakantie moeten afzeggen. Sinds ik ben opgestaan, heb ik al het gevoel dat ik moet huilen.
Hoofdstuk 2: Denkt Lilly nou echt dat ik haar niet zie janken? Wat een muts. Geïrriteerd wend ik me van haar af.
Hoofdstuk 3: ‘Anouk.’ Iemand fluistert mijn naam. Waar ben ik? Het is nacht. En donker. Maar aan de grillige zwarte schaduwen om me heen kan ik zien dat ik in een bos ben.
                                                             (Uit: Shock – Mel Wallis de Vries)

Slide 13 - Slide

Welke is onjuist?
Een personaal perspectief
A
is onbetrouwbaar
B
heeft een verteller die afwezig is in het verhaal
C
vertelt vanuit hij/zij
D
staat in de ik-vorm

Slide 14 - Quiz

Welk perspectief?
Michiel had er echt zin in dit jaar. Gelukkig was de Coronastrijd gestreden en zou het gewoon ouderwets gezellig worden op de kermis. Afgelopen dagen had Michiel nog even moeten strijden voor school, maar nu was het echt afgelopen... vrijdagmiddag 15:00 uur, thuis, tas in de hoek, jas over de kapstok, koelkast open, fles cola open, snap checken, hij had nog een klein uurtje. Om 16:00 afspraak bij de ijssalon.....  

Slide 15 - Slide

In welk perspectief was dit verhaal geschreven?

Slide 16 - Open question

Personages
  • karakterbeschrijving: uiterlijke en innerlijke kenmerken, meningen en gevoelens.
  • round of flat character? 
  • hoofd - en bijpersonen

Slide 17 - Slide

Personage - hoofdpersoon
  • je weet wat hij denkt en voelt;
  • je weet wat zijn karaktereigenschappen zijn;
  • hij maakt een karakterontwikkeling door.
    - round characters!


Slide 18 - Slide

Personage - bijpersoon
  • je weet gedachten en gevoelens niet;
  • ze veranderen niet;
  • ze reageren vaak voorspelbaar.
    - flat characters!

Slide 19 - Slide

Personages 
Hoofdpersonen en bijfiguren

Rond karakter: van dit personage weet je veel. Je weet wat hij denkt en voelt. Belangrijk: hij verwerft inzicht, hij verandert.
Vlak karakter: idem, maar verwerft géén inzicht.
Type: oppervlakkig personage, bijfiguur.

Slide 20 - Slide

Eigenschappen van personages
Personages hebben eigenschappen, net als echte mensen. Aan de hand van deze eigenschappen kun je het karakter van personages beschrijven.

Voorbeelden van eigenschappen:
Betrouwbaar, verlegen, meeloper, driftig, zenuwachtig, spontaan, lui, slim, brutaal, arrogant, kalm, heldhaftig, lief etc.


Slide 21 - Slide

Wat zijn round characters?
A
Verhaalfiguren die geen invloed hebben op het verhaal.
B
Verhaalfiguren die hetzelfde blijven.
C
Verhaalfiguren met een onbelangrijke rol.
D
Verhaalfiguren die veranderen in de loop van het verhaal.

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Video

Is Gru een flat of een round character?
A
Flat
B
Round

Slide 24 - Quiz

Tijd in verhalen

Je kunt de tijd in verhalen op verschillende manieren beschrijven:

- In welke tijd speelt een verhaal zich af?

- Hoeveel tijd verloopt er in het verhaal?

- Wordt het verhaal in de juiste tijdsvolgorde verteld?

Slide 25 - Slide

Wat moet je vertellen als je een vraag krijgt over de tijd in je boek?
A
In welke tijd en hoeveel tijd er voorbij gaat
B
In welke tijd het verhaal speelt en waarom
C
Hoeveel tijd er voorbij gaat en waarom
D
Hoe lang je over je boek hebt gedaan.

Slide 26 - Quiz

Wat betekent het als de vertelde tijd 6 maanden bedraagt?
A
je doet er 6 mnd over voor je het boek uit hebt
B
verhaal speelt zich over periode v 6 mnd
C
voorlezen duurt 6 mnd
D
het boek was in 6 mnd geschreven

Slide 27 - Quiz

tijd in verhalen
  • chronologisch - van begin tot eind
  • vooruitblikken - flashforward
  • terugblikken- flashback

Slide 28 - Slide

0

Slide 29 - Video

Bij het fragment uit Sherlock Holmes is sprake van...
A
Vooruitwijzing
B
Tijdsprong
C
Flashback
D
Historische tijd

Slide 30 - Quiz

Verteltijd
Vertelde tijd
Aantal pagina's in het boek
De jeugdjaren van de hoofdpersoon die verteld worden. 
De dag die verstrijkt in hoofdstuk 1. 
De minuten die het duurt om een een verhaal (voor) te lezen. 

Slide 31 - Drag question

Bij welke zin begint de flashback?

"Heb ik nooit verteld over die keer dat je oma en ik in het buitenland zaten?”
“Nee, daar weet ik niets van.”
“Het is nu al zeker dertig jaar geleden. We hadden een reis geboekt naar India. In die tijd was het niet gebruikelijk om te reizen. Het begon allemaal toen we uit het vliegtuig stapten..."
A
"Heb ik..."
B
"Het is..."
C
"Het begon..."

Slide 32 - Quiz

Met een flashback wordt het verhaal...
A
niet-chronologisch.
B
chronologisch.

Slide 33 - Quiz

Mening over het boek
Koppel je mening altijd aan een onderdeel van je boek, bijvoorbeeld: de schrijfstijl: 
- Is de tekst moeilijk of makkelijk geschreven?
- In de verleden of tegenwoordige tijd geschreven?
- Veel overdrijvingen in de taal?
- Humor?
- etc...

Slide 34 - Slide

Antwoorden in 3 stappen:
  1. Het antwoord
  2. De uitleg
  3. Een voorbeeld uit je boek waarmee je je uitleg versterkt.                   Bijvoorbeeld : Wat is de vertelvorm van je boek? Er is sprake van een alwetende verteller. Dit weet ik, omdat de lezer een inkijkje krijgt in de gedachten en gevoelens van meerdere personages. Dat blijkt bijvoorbeeld uit dit fragment, waarin je leest hoe X zich voelt, maar ook hoeveel zorgen Y zicht maakt. "fragment ..." (blz. ...) 

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Video

Benoem één karaktereigenschap van het (grote) meisje.

Slide 37 - Open question

Het verhaal speelt zich af in het heden. Noem een voorbeeld waaruit dit blijkt.

Slide 38 - Open question

Wat is het onderwerp van dit filmpje?

Slide 39 - Open question

Wat is het thema van het filmpje?

Slide 40 - Open question

Slide 41 - Slide