Verhaalanalyse leren voor de toets

Verhaalanalyse
Verhaalanalyse = beschrijven hoe een verhaal in elkaar zit


1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Verhaalanalyse
Verhaalanalyse = beschrijven hoe een verhaal in elkaar zit


Slide 1 - Slide

Waarom literatuur?
* Kritisch nadenken
* Inleven in andere personen/culturen/tijden/situaties
* Woordenschat groeit
* Leesplezier!

Slide 2 - Slide

Literatuur is een verzamelnaam voor alle soorten fictionele (verzonnen) teksten. 
Daaronder valt:
- proza (verhalen): verhalen, novellen (langere verhalen van meestal niet
   meer dan 100 pagina's) en romans (lange, boek vullende verhalen)
- poëzie (gedichten)
- drama (toneel)

Slide 3 - Slide




- Vaker zoiets gezien
-Makkelijke techniek
- Makkelijk te begrijpen
- Kostte waarschijnlijk weinig tijd om de tekening te maken
- Puur ‘amusement’




- ‘Nooit’ eerder gezien
- Je moet beschikken over behoorlijk wat tekentechniek
- Kostte waarschijnlijk veel tijd 
- Bedoeld om mensen na te laten denken

Slide 4 - Slide

Literatuur vs. lectuur

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Welke personages kunnen er in een verhaal zitten?

Slide 7 - Mind map

Personages
  • Welke personages heb je in een verhaal?
  • hoofdpersonen en bijfiguren

  • Wat is het verschil tussen een round en een flat character?
  • round = rond, personage ontwikkelt zich --> karakter
  • flat = plat, personage ontwikkelt zich niet --> stereotypen

Slide 8 - Slide

Personages
* hoofdpersoon - round character - belangrijkste persoon  - streeft een
   bepaald doel na en maakt een ontwikkeling door
* bijpersonen/bijfiguren - steunen de hoofdpersoon of werken deze tegen
   bij het bereiken van zijn doel  - flat character - stereotypen - geen
   ontwikkeling
 * protagonist - bijna altijd de hoofdpersoon
* antagonist - werkt de hoofdpersoon tegen - kan een persoon zijn, 
   maar ook een ziekte 
* typen - bijfiguren die nauwelijks uitgewerkt worden
* karikatuur - als bepaalde kenmerken van typen overdreven worden

Slide 9 - Slide

Zie bladzijde 179 uit je boek.
Herken de vier fasen van het conflictmodel!
Wat houdt elke fase in?

Slide 10 - Slide

Vertelinstanties = perspectieven
Elk verhaal heeft een verteller

Verteller is niet hetzelfde als de schrijver
In een verhaal ligt het perspectief bij degene van wie je weet wat die ziet, hoort, denkt en voelt. Het perspectief bepaalt welke informatie je over een personage krijgt.

Slide 11 - Slide

Welke vier perspectieven zijn er?

Slide 12 - Mind map

Wat is het perspectief?

Hij keek op zijn lichtgevend horloge, dat aan een spijker hing. ‘Kwart voor zes,’ mompelde hij, ‘het is nog nacht.’ Hij wreef zich in het gezicht. ‘Wat een ellendige droom,’ dacht hij. ‘Waar ging het over?’ Langzaam kon hij zich de inhoud te binnen brengen. Hij had gedroomd, dat de huiskamer vol bezoek was. ‘Het wordt dit weekeind goed weer,’ zei iemand. 
A
Ik
B
Personaal (hij/zij)
C
Auctoriaal (alwetend)

Slide 13 - Quiz

Wat is het perspectief?

"Anton woonde in het tweede huis van links: dat met het rieten dak. Het heette al zo toen zijn ouders het kort voor de oorlog huurden; zijn vader had het eer der ‘Eleutheria’ genoemd of iets dergelijks, maar dan geschreven in griekse letters. Ook al voordat de catastrofe plaatsvond, had Anton de naam ‘Buitenrust’ niet opgevat als de rust van het buitenzijn, maar als iets dat buiten de rust was."
A
Ik
B
Personaal (hij/zij)
C
Auctoriaal (alwetend)

Slide 14 - Quiz

Wat is het perspectief?

"De eerste tien jaar van mijn leven was ik niet arm. Ik was op veel manieren anders dan de mensen om mij heen, maar armer was ik niet. Dat weet ik. Er is een moment geweest waarop ik het merkte. Dat herinner ik me als de dag van gisteren."
A
Ik-perspectief
B
Personaal (hij/zij)
C
Auctoriaal (alwetend)

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Slide

Perspectief
ik-verteller --> 'ik' is zowel verteller als personage. Dit is het grote verschil met de alwetende verteller, die is zelf juist geen personage.
Meerdere ik-vertellers = meervoudig ik-perspectief

Voordeel ik-verteller --> je kunt je als lezer goed identificeren met de hoofdpersoon. Je hebt het niet snel door wanneer de ik-verteller onbetrouwbaar is. 
Nadeel ik-verteller --> je kunt niet 'in het hoofd'  van de andere personages gaan zitten zoals bij de andere vertelvormen. Je kunt alleen informatie gebruiken die de 'ik' weet ziet of hoort.

Slide 17 - Slide

Perspectief
Alwetende of auctoriale verteller --> de verteller die alles van iedereen weet, maar zelf geen personage is (niet deelneemt aan de handeling). Hij doet alsof hij de schrijver is. Als een buitenstaander (niet als deelnemer) kijkt de alwetende verteller naar de personages en gebeurtenissen. Hij kan lezers en zelfs personages toespreken. 
Voordeel --> je kunt al de gevoelens en gedachten van de personages beschrijven. Je kunt er ook voor kiezen de lezer niet alles te vertellen om zo spanning op te bouwen.
Nadeel --> als lezer meegenomen worden aan het handje van een alwetende verteller kan ouderwets en geforceerd overkomen. Ook kan het je als lezer gaan duizelen als je van alle personages alles weet en beschrijft.

Slide 18 - Slide

Perspectief
Personaal (hij/zij-perspectief) --> een anonieme instantie vertelt de gebeurtenissen vanuit een personage in de hij- of zij-vorm. De lezers lezen wat het personage meemaakt, ziet, denkt en voelt. De verteller geeft geen commentaar op het verhaal. 
Je kunt bij de personale vertelvorm gebruikmaken van een onbetrouwbare verteller. 
Het gebruik van één personaal perspectief kan hetzelfde nadeel hebben als de ik-vorm. Je kunt dan alleen de (innerlijke) informatie gebruiken van die ene persoon. Je zit immers niet in de hoofden van de andere personages. 

Slide 19 - Slide

Tijd 
Historische tijd - verhalen spelen zich af op een bepaald tijdstip, bijvoorbeeld in 2024. 
Vertelde tijd = duur van het verhaal. 
Fabel - de gebeurtenissen in chronologische volgorde.
Sujet - een samenvatting die de tijdsvolgorde van de gebeurtenissen weergeeft zoals ze in het verhaal voorkomen.

Slide 20 - Slide

Leg het verschil uit tussen een flashback en een terugverwijzing.

Slide 21 - Open question

Slide 22 - Slide

Manipulatietechnieken

Slide 23 - Slide

Manipulatietechnieken (1)
  • open plek: je hebt als lezer een vraag, omdat informatie ontbreekt --> informatieachterstand




Slide 24 - Slide

Manipulatietechnieken (2)
  • Flashback: teruggrijpen op iets wat eerder is gebeurd

  • Flashforward: tipje van de sluier over wat in de toekomst gaat gebeuren



'Die avond, waarop alles in een nieuw licht kwam te staan, zou ik, zoals alle donderdagen eigenlijk dineren met meneer Jamieson, een groothandelaar in huiden en tabak, en misschien daarna wat gaan dansen.’
Citaat uit 'Een schitterend gebrek' van Arthur Japin

Slide 25 - Slide

Manipulatietechnieken (3)
  • tijdsprong: een stuk tijd overslaan






'Een paar dagen later kreeg Katadreuffe een brief.’
Citaat uit 'Karakter' van Bordewijk

Slide 26 - Slide

Manipulatietechnieken (3)
  • tijdsprong: een stuk tijd overslaan


  • tijdsverdichting: een heel stuk tijd kort samenvatten



'De jonge Katedreuffe had inmiddels de lagere school afgelopen, zijn moeder liet hem daarna geen ambacht leren, hij moest zichzelf maar door de wereld slaan, zij had het ook gemoeten.’
'Citaat uit 'Karakter' van Bordewijk
'Een paar dagen later kreeg Katadreuffe een brief.’
Citaat uit 'Karakter' van Bordewijk

Slide 27 - Slide

Noem een manipulatietechniek

Slide 28 - Mind map

Manipulatietechnieken
  • open plek
  • flashback/flashforward
  • vooruitwijzing
  • tijdsprong
  • tijdsverdichting
  • vertragen/versnellen
  • proloog



Slide 29 - Slide

Genre
Boeken behoren tot een genre.
Dit is het soort verhaal.


Slide 30 - Slide

Roman = geen genre!
roman betekent niet dat een verhaal over liefde gaat

Wanneer is er sprake van een roman?
Meerdere personages, vaak verschillende verhaallijnen,
de vertelde tijd is relatief lang, er zijn vaak meerdere antagonisten,
er is op z’n minst één round character, het verhaal speelt zich af op verschillende plaatsen.


Slide 31 - Slide

Motieven en thema's
  • Onderwerp --> waar gaat een verhaal over?
  • Thema -->  Wat is de bedoeling van de schrijver met het verhaal. De menselijke ervaring die centraal staat. 
  • Beschrijf dit in een korte zin/ aantal woorden
  • Bekijk de titel en een eventueel motto
    Vb: overleven in de oorlog, afscheid nemen, etc.

Slide 32 - Slide

Motto
  • een klein tekstfragment voor in het boek (een citaat uit een gedicht, een andere roman of een songtekst). 
  • Een schrijver neemt een motto natuurlijk niet zomaar op; hij of zij vindt deze woorden toepasselijk en veelzeggend voor zijn eigen verhaal.

Slide 33 - Slide

Motto

Slide 34 - Slide

Motieven
  • Terugkerende gevoelens, gebeurtenissen of situaties (geven betekenis aan het thema; hebben een diepere betekenislaag)
  • Herhaling van een bepaald woord of betekenisvol voorwerp

Slide 35 - Slide

Soorten motieven
Concrete motieven - komen letterlijk in het verhaal voor --> een bepaalde kleur, een dier, een spiegel. Ook symbolen (denk aan Het gouden ei - getal)

Abstracte motieven - komen NIET letterlijk in het verhaal voor. Vb. angst, eenzaamheid, dood.


Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide