A0 - A1 - De hoofdzin (1) 31-10

Zinnen maken - de hoofdzin (1)
1.  Wie of wat + (eerste) werkwoord + rest             +     (2e) werkwoord
      Jan              +        loopt                       + naar school         
      Jan              +        maakt                     + zijn werk     +       af

Verb: meenemen , afmaken

             
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Zinnen maken - de hoofdzin (1)
1.  Wie of wat + (eerste) werkwoord + rest             +     (2e) werkwoord
      Jan              +        loopt                       + naar school         
      Jan              +        maakt                     + zijn werk     +       af

Verb: meenemen , afmaken

             

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Zinnen maken

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Zinnen maken - de hoofdzin (2)
2. Wie of wat + werkwoord + rest = tijd en/of plaats
      Jan + woont + in Nederland
      Jan + woont + al 10 jaar in Nederland.    

Ik ga 

           

Slide 3 - Slide

- het eerste werkwoord staat altijd op de 2e plaats

- de rest van de zin op de 3e plaats.

- de tijd staat vaak voor de plaats!
Zinnen maken - de hoofdzin (3)
2. Wie of wat + werkwoord + rest = tijd, wie of wat en plaats
      Jan             + koopt             +              morgen een boek in Enschede
      Jan             + leert               +               Nederlands op school  

           

Slide 4 - Slide

- het eerste werkwoord staat altijd op de 2e plaats

- de rest van de zin op de 3e plaats.

- de tijd staat vaak voor de plaats!

- wie of wat (3) staat vaak na de tijd en voor de plaats!
REST
= tijd
= met wie of wat
= plaats 

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Zinnen maken
Jullie gaan nu zelf zinnen maken! 

Succes;-)

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Ik..............(fietsen) naar ............

Slide 7 - Open question

This item has no instructions

Mijn broer..........(wonen) in .........

Slide 8 - Open question

This item has no instructions

De cursist ..... (zijn) .......

Slide 9 - Open question

This item has no instructions

De docent....... (zeggen) '...........'

Slide 10 - Open question

This item has no instructions

Het jongetje ........ (spelen) met ...... in .......

Slide 11 - Open question

This item has no instructions

De vrouw ...... (werken) in ....

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

Wat is goed?

A
De jongen werkt bij Albert Heijn
B
Albert Heijn werkt de jongen
C
De jongen werken Albert Heijn

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Wat is goed?

A
Ga naar school ik
B
Naar school ik ga
C
Ik ga naar school

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Wat is goed?

A
Hij lief is.
B
Hij is lief.
C
Is lief hij

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Wat is goed?

A
De vrouw brood bakt
B
De vrouw bakt brood
C
Brood bakt de vrouw

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Wat is goed?

A
Het meisje in de speelt speeltuin
B
Het meisje speeltuin in speelt
C
Het meisje speelt in de speeltuin.

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Wat is goed?

A
Ik ga naar de bioscoop
B
Naar de bioscoop ik ga
C
Bioscoop naar ik ga

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions